a. Wat is de handeling? Het belangrijkste werkwoord?
De pv? ww-gezegde? gafb. Wat is het onderwerp (ow)? De agent
c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? een bekeuring (iets)
d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)? aan de fietser zonder licht (aan wie/voor wie)