zij/hen/hun en boekopdracht

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Ook online toegestaan
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

zij/hen/hun en boekenopdracht

Slide 5 - Slide

Leerdoel
Je kan de regels van zij/hen/hun correct toepassen.

Je kan uitleggen wat het boekenproject inhoudt.

Slide 6 - Slide

Deze les
uitleg zij/hen/hen
uitleg boekenproject
(verder aan planner)

Slide 7 - Slide

Het meisje (OW) geeft (PV/WG) het flesje (LV) 
aan het welpje (MV).

Slide 8 - Slide

Onderwerp
Degene/datgene die/dat iets doet of is.
Wie/wat + gezegde (alle ww)?

Het meisje (OW) geeft (PV/WG) het flesje (LV)
aan het welpje (MV).
Wie/wat geeft?
Het meisje = ow

Slide 9 - Slide

Lijdend voorwerp
Degene/datgene wat de handeling ondergaat.
Wie/wat + gezegde (alle ww)  + ow?

Het meisje (OW) geeft (PV/WG) het flesje (LV)
aan het welpje (MV).
Wie/wat geeft het meisje?
het flesje = lv

Slide 10 - Slide

Meewerkend voorwerp
Aan/voor de handeling gericht is?/ Wie is de ontvanger?
Aan/ voor wie + gezegde (alle ww) + ow + lv?
aan/voor weglaten / toevoegen

Het meisje (OW) geeft (PV/WG) het flesje (LV)
aan het welpje (MV).
Aan/ voor wie geeft het meisje het flesje?
aan kan je weghalen (Het meisje geeft het welpje het flesje.)
aan het welpje = mv

Slide 11 - Slide

Tip
Werkwoorden met alleen een onderwerp: lopen, tennissen, lachen

Werkwoorden met een onderwerp en een lijdend voorwerp: pakken, zien

Werkwoorden met een onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp: geven, sturen

Slide 12 - Slide

Startopdracht
Maak in je schrift drie zinnen.

a. In de eerste zin is 'de jongens' onderwerp.
b. In de tweede zin is 'de jongens' lijdend voorwerp en het werkwoord 'zien'.
c. In de derde zin is  'de jongens' meewerkend voorwerp en het werkwoord 'geven'.

Slide 13 - Slide

Voorbeeldantwoorden
a. De jongens fietsen naar de stad.
b. De meisjes zien de jongens.
c. De meisjes geven aan de jongens een cadeau. /
     De meisjes geven de jongens een cadeau.


Slide 14 - Slide

Uitleg
Hen is lijdend voorwerp en gebruik je na een voorzetsel. 
Ik zie hen (lijdend voorwerp). 
Ik loop naar hen toe. 
Ik geef aan hen een cadeau. 

Hun is meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
Ik geef hun (meewerkend voorwerp) een cadeau. 

Zij is onderwerp.
Zij lopen daar.


 






Slide 15 - Slide

Opdracht
Vervang in alle drie de zinnen 'de jongens' door zij/hen/hun.

Slide 16 - Slide

Voorbeeldantwoorden
a. De jongens fietsen naar de stad.
-> Zij fietsen naar de stad. (onderwerp)
 
b. De meisjes zien de jongens.
-> De meisjes zien hen. (lijdend voorwerp)

c. De meisjes geven aan de jongens een cadeau.
-> De meisjes geven aan hen een cadeau. (voorzetsel + hen)

De meisjes geven de jongens een cadeau.
-> De meisjes geven hun een cadeau. (meewerkend voorwerp zonder voorzetsel)

Slide 17 - Slide

Uitleg vlog

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Inleverdatum
19 december 8:30

Slide 30 - Slide

Werken aan planner

Slide 31 - Slide