22-3 2C

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma
-Lezen.
-Hoofdstuk 4 grammatica: Het meewerkend voorwerp.




Slide 2 - Slide

Lesdoel
-Ik heb gelezen in mijn boek voor de boekbespreking.
-Ik weet hoe ik het meewerkend voorwerp kan vinden.

Slide 3 - Slide

timer
15:00

Slide 4 - Slide

Programma
-Lezen.
-Hoofdstuk 4 grammatica: zinsdeel: Het meewerkend voorwerp.





Slide 5 - Slide

    a. Wat is het belangrijkste ww?   De pv?   ww-gezegde? 
    b. Wat is het onderwerp (ow)?
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)?  (iets)
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?   (aan wie/voor wie)
Opdracht 
Henk brengt zijn paard iedere dag vers hooi. 

Slide 6 - Slide

    a. Wat is het belangrijkste ww? brengen   De pv?  brengt ww-gezegde?  brengt
    b. Wat is het onderwerp (ow)? Henk
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? vers hooi (iets)
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)? aan zijn paard  (aan wie/voor wie)








Opdracht 

Henk brengt zijn paard iedere dag vers hooi. 

Slide 7 - Slide

Henk
vers hooi
aan zijn paard
brengt

Slide 8 - Slide

    a. Wat is het belangrijkste ww? De pv? ww-gezegde? 
    b. Wat is het onderwerp (ow)? 
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? 
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?    
Opdracht 
Ik bestelde voor hem een kop koffie. 

Slide 9 - Slide

a. Wat is de handeling? Het belangrijkste ww? De pv? ww-gezegde? bestelde
    b. Wat is het onderwerp (ow)? Ik
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? een kop koffie
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)voor hem  
Opdracht 
Ik bestelde voor hem een kop koffie. 

Slide 10 - Slide

Wie / wat?                                         Ik








een kop koffie
voor hem
pv
ww.gez.                                            bestelde

Slide 11 - Slide

 Wie / Wat?  
iets
aan /voor iemand (iets)
WW
pv
ww.gez.

Slide 12 - Slide

Kenmerken meewerkend voorwerp:
-Er moet iets gegeven, gedaan of verteld worden:
-Aan iemand (iets) of voor iemand (iets). 
-Aan en voor kan je meestal toevoegen of weglaten. 


-Elk jaar schenkt hij aan het goede doel een flink bedrag . 


-Elk jaar schenkt hij het goede doel een flink bedrag . 

Slide 13 - Slide

-Elk jaar schenkt hij aan het goede doel een flink bedrag .
een flink bedrag
aan het goede doel
WW                                                            (schenken)
pv                                                                 schenkt
ww.gez.                                                       schenkt
Hij
elk jaar = bijwoordelijke bepaling.

Slide 14 - Slide

Kenmerken meewerkend voorwerp:
-Er moet iets gegeven, gedaan of verteld worden:
-Aan iemand (iets) of voor iemand (iets).
-Aan en voor kan je meestal toevoegen of weglaten. 


-Wat heeft hij aan jou verteld?  


-Wat heeft hij jou verteld? 

Slide 15 - Slide

Kenmerken meewerkend voorwerp:
-Er moet iets gegeven, gedaan of verteld worden:
-Aan iemand (iets) of voor iemand (iets).
-Aan en voor kan je meestal toevoegen of weglaten. 


-Wat heeft hij voor jou gedaan?  

-Wat heeft hij jou gedaan? 
Voor kan je hier niet weglaten, maar voor jou is wel een meewerkend voorwerp.

Slide 16 - Slide

    a. Wat is het belangrijkste ww? De pv? ww-gezegde?
    b. Wat is het onderwerp (ow)?
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)?
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?    
-Hij heeft aan de muur een lik verf gegeven.

Slide 17 - Slide

    a. Wat is het belangrijkste ww? De pv? ww-gezegde? heeft, heeft gegeven
    b. Wat is het onderwerp (ow)? zij
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? een lik verf
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?  aan de muur
-Hij heeft aan de muur een lik verf gegeven.

Slide 18 - Slide

 zij  
aan de muur                                 een lik verf
heeft gegeven

Slide 19 - Slide

Kenmerken meewerkend voorwerp:
-Er moet iets gegeven, gedaan of verteld worden:
-Aan iemand (iets) of voor iemand (iets).
-Aan en voor kan je meestal toevoegen of weglaten. 


-Zij heeft aan de muur een lik verf gegeven.


-Zij heeft de muur een lik verf gegeven.

Slide 20 - Slide

Kenmerken meewerkend voorwerp:



-Er moet iets gegeven, gedaan of verteld worden:
-Aan iemand (iets) of voor iemand (iets).
-Aan en voor kan je meestal toevoegen of weglaten. 
Niet elk zinsdeel dat met aan of voor begint is een meewerkend voorwerp:
-Ik hang mijn jas aan de kapstok.
-Er wordt in deze zin niets gegeven, gedaan of verteld aan iemand of voor iemand.
-Aan de kapstok is een plaats waar je iets ophangt. 
-Aan kan je hier niet weglaten.

Slide 21 - Slide

Kenmerken meewerkend voorwerp:




-Er moet iets gegeven, gedaan of verteld worden:
-Aan iemand (iets) of voor iemand (iets).
-Aan en voor kan je meestal toevoegen of weglaten. 
Niet elk zinsdeel dat met aan of voor begint is een meewerkend voorwerp:
Aan de overkant van de rivier zag ik twee wilde beren lopen.
-Er wordt in deze zin niets gegeven of gedaan aan iemand of voor iemand.
-Aan de overkant is een plaats waar je loopt. 
-Aan kan je hier niet weglaten.

Slide 22 - Slide

Programma
--Lezen.
-Hoofdstuk 4 grammatica: Het meewerkend voorwerp.
Blz. 106, 107
Startopdracht, opdracht 1 t/m 5. 
Als je klaar bent, ga je lezen. 


 



Slide 23 - Slide

Lesdoel

-Ik begrijp het meewerkend voorwerp.

Slide 24 - Slide

Kenmerken meewerkend voorwerp:
-Er moet iets gegeven, gedaan of verteld worden:
-Aan iemand (iets) of voor iemand (iets). 
-Aan en voor kan je meestal toevoegen of weglaten. 


-Elk jaar schenkt hij aan het goede doel een flink bedrag . 


-Elk jaar schenkt hij het goede doel een flink bedrag . 

Slide 25 - Slide

 Wie / Wat?  
iets
aan /voor iemand (iets)
WW
pv
ww.gez.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide