Soorten tekstverbanden
Opsommend tekstverband: ook, daarbij, en, vervolgens, daarnaast, etc.
Jan is ziek en Emma moet vandaag werken.
Oorzakelijk tekstverband: doordat, daardoor, zodat, waardoor, etc.
Jan is ziek daardoor moet Emma vandaag werken.
Tegenstellend verband: echter, maar, daarentegen, hoewel, toch, tenzij, etc.
Jan is ziek maar Emma moet vandaag werken.
Chronologisch verband: eerst, daarna, toen, vroeger, nu, later
We begonnen met sporten, daarna gingen we douchen.
Redengevend verband: daarom, omdat, want, immers
Piet viel van zijn fiets daarom moet hij naar de dokter.