Doe het als volgt:
- je presenteert de oorzaken op een manier die jij passend vindt en trekt lijnen (bijvoorbeeld door oorzaken jij belangrijker vindt, groot te maken, en oorzaken die jij minder belangrijk vindt kleiner). In elke oorzaak zie je een aantal onderstreepte woorden. Die kun je overnemen op het A3-vel.
- Trek lijnen tussen de oorzaken die volgens jou met elkaar te maken hebben.
- Leg waar je dat kunt bij de lijnen uit wat het verband tussen twee oorzaken is.
- Er zijn geen foute antwoorden; zorg er vooral voor dat jij het schema kunt presenteren aan de klas en kunt toelichten.