H31 Wat is Nederlands?

H31 Wat is Nederlands?
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H31 Wat is Nederlands?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Jongerentaal wordt gekenmerkt Door een eigen woordenschat. Welk onderstaand woord is het oudst?
A
Cool
B
Chill
C
Gaaf
D
Onwijs

Slide 3 - Quiz

Wat is een voorbeeld van groepstaal?
A
Jongerentaal/vaktaal
B
Belgisch/Fries
C
Afrikaans/Papiaments
D
Nederlands/Duits

Slide 4 - Quiz

wat is 1 van de grammaticale aspecten in de jongerentaal van nu?
A
de-woorden en het-woorden worden door elkaar gehaald
B
een soort kakkertaal met een zachte g en een rollende r
C
verkeerde woordvolgorde in zinnen
D
veel scheldwoorden

Slide 5 - Quiz

Wat is een dialect?
A
Een taal die alleen op school gesproken wordt.
B
Een taal die jongeren op straat spreken.
C
Een taal die in een deel van Nederland wordt gesproken.
D
Een taal die alleen door de koninklijke familie wordt gesproken.

Slide 6 - Quiz

Wat is een dialect?
A
Een taal die in een land in het onderwijs wordt gebruikt
B
De taal van een bepaalde streek.
C
De taal van een bepaalde groep mensen.

Slide 7 - Quiz

Wat zijn eigenschappen van een dialect?
A
Het wordt op school geleerd.
B
De spelling en grammatica zijn niet vastgelegd.
C
De woordbetekenissen zijn vastgelegd.
D
Maakt deel uit van het culturele erfgoed van een bepaalde regio.

Slide 8 - Quiz

Opdracht 8 blz. 129

Slide 9 - Open question

neologisme voor tablet

Slide 10 - Open question

neologisme voor iemand die de hele dag op zijn telefoon zit

Slide 11 - Open question

Welke smileys gebruiken jullie vaak?

Slide 12 - Open question

Opdracht 11 blz. 129
Onderzoek  het gebruik van leenwoorden in drie bronnen: een kwaliteitskrant, een jongeren tijdschrift/-website en een leesboek. Volg bij je onderzoek de volgende stappen:
Onderzoek uit welke bron dezelfde hoeveelheid tekst (ongeveer twee pagina's A4-formaat.
Tel het aantal leenwoorden per bron. Zijn er verschillen tussen de bronnen? Zijn die te verklaren?

Slide 13 - Slide

vervolg opdracht 11
Maak een onderverdeling van leenwoorden per taal. Uit welke taal wordt het meeste geleend?
Bedenk voor alle leenwoorden een mooi Nederlands alternatief.

Slide 14 - Slide