Les 8: vruchten, zaden en de verspreiding

Les 8: vruchten, zaden en de verspreiding
1 / 44
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 8: vruchten, zaden en de verspreiding

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt de veranderingen in het vruchtbeginsel na bevruchting beschrijven.
  •  Je kunt uit afbeeldingen van (delen van) planten afleiden hoe de vruchten en zaden worden verspreid.

Slide 2 - Slide

Inhoud
-Herhalingsopgaven
-Extra uitleg
-Opgave vruchten, zaden en de verspreiding
-Filmpjes

Slide 3 - Slide

In de afbeelding zijn drie bloeiende planten getekend.
Insecten kunnen stuifmeel overbrengen zoals met de pijlen is aangegeven.

Welke pijl geeft of welke pijlen geven bestuiving aan?
A
pijl 1
B
pijl 2
C
pijl 3

Slide 4 - Quiz

In de afbeelding zijn drie bloeiende planten getekend.
Insecten kunnen stuifmeel overbrengen zoals met de pijlen is aangegeven.

Bij welke pijl is er geen sprake van bestuiving?
A
pijl 1
B
pijl 2
C
pijl 3

Slide 5 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden is een voorbeeld van bestuiving?
A
Stuifmeel van een brandnetel komt op de stempel van een roos.
B
Stuifmeel van een roos komt op het kroonblad van een andere roos.
C
Stuifmeel van een tulp komt op de stempel van een andere tulp.

Slide 6 - Quiz

In de afbeelding zijn twee bloeiende koebraamstruiken getekend. Insecten kunnen stuifmeel overbrengen zoals met de pijlen is aangegeven.

Welke pijl geeft of welke pijlen geven zelfbestuiving aan?

Slide 7 - Open question

Stuifmeel komt terecht op de stempel van de stamper van een andere bloem.
Dit noem je ...

Slide 8 - Open question

Welke beschrijving van insectenbloemen is juist?
A
Bij insectenbloemen zorgen insecten voor bestuiving. De bloemen hebben vaak grote opvallend gekleurde kroonbladeren.
B
Bij insectenbloemen zorgen insecten voor bestuiving. De bloemen zijn vaak klein en de kroonbladeren zijn meestal groen.
C
Bij insectenbloemen zorgt de wind voor bestuiving. De bloemen hebben vaak grote opvallend gekleurde kroonbladeren.
D
Bij insectenbloemen zorgt de wind voor bestuiving. De bloemen zijn vaak klein en de kroonbladeren zijn meestal groen.

Slide 9 - Quiz

Is de volgende bewering juist of onjuist?
Bevruchting vindt plaats op het moment dat uit een stuifmeelkorrel een stuifmeelbuis groeit.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Is de volgende bewering juist of onjuist?

In één vruchtbeginsel kan maar één keer bevruchting plaatsvinden.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

In de afbeelding is een stamper schematisch getekend.

Is de volgende bewering juist of onjuist?

In de afbeelding heeft bevruchting plaatsgevonden.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

In de afbeelding is een stamper schematisch getekend.

Is de volgende bewering juist of onjuist?

In de afbeelding heeft bestuiving plaatsgevonden.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Er staat een bonenplant, waaraan bonen hangen. Bonen zijn de zaden van de bonenplant. Je wilt weten of de bonenplant is bevrucht. Maar aan de buitenkant van de boon kun je geen kiem zien.

Hoe kun je bepalen of de bonenplant wel of niet bevrucht is?
A
De bonenplant is niet bevrucht, omdat je geen kiem ziet.
B
Dit kun je alleen bepalen door de boon open te snijden en kijken of er een kiem in de boon zit.
C
De bonenplant is bevrucht, omdat er een zaad (de boon) is gevormd uit het zaadbeginsel.

Slide 14 - Quiz

Hier staan enkele gebeurtenissen die een rol spelen bij de voortplanting van een zaadplant.

In welke volgorde treden deze gebeurtenissen op?
1. Een stuifmeelkorrel vormt een stuifmeelbuis.
2. In een helmhokje ontstaan pollen.
3. De kern van een stuifmeelkorrel versmelt met de eicelkern.
4. Een stuifmeelkorrel komt terecht op een stempel.

Slide 15 - Open question

Een vrucht
Na de bevruchting verandert er veel in een bloem. In het vruchtbeginsel beginnen een of meer zaadbeginsels te groeien. Alleen de zaadbeginsels waarin de eicellen zijn bevrucht, groeien uit tot zaden. De andere zaadbeginsels in het vruchtbeginsel verschrompelen. Het vruchtbeginsel wordt groter. Het groeit uit tot een vrucht. De zaden bevinden zich in de vrucht. In de afbeelding zie je deze veranderingen bij een bloem van een bonenplant. De vrucht van een bonenplant heet een peulvrucht.
De bloem van een sperzieboon staat op een bloemsteel. De sperzieboon gaat door zijn gewicht aan dat steeltje hangen. De kroonbladeren en de meeldraden zijn afgevallen. Aan de kant van het steeltje blijft nog een restant van de bloemkelk zitten. Aan de andere kant van de sperzieboon zit een restant van de stijl.

Slide 16 - Slide

Vruchtvlees
Sommige vruchten bevatten vruchtvlees: het zachte, soms eetbare gedeelte van de vrucht. Vruchtvlees kan ontstaan uit het vruchtbeginsel of uit de bloembodem. In de afbeelding zie je de ontwikkeling van bloem tot vrucht bij een sinaasappel en een banaan.

Slide 17 - Slide

Zaden
Appels, kersen, tomaten en peulen zijn vruchten. Bonen, erwten en de pitten in appels, kersen en tomaten zijn zaden. In sommige vruchten zit maar één zaad, in andere vruchten zitten meerdere zaden (zie afbeelding). Een meloen kan meer dan honderd zaden bevatten. Voor elk van deze zaden is de kern van de eicel in een zaadbeginsel versmolten met de kern van een stuifmeelkorrel.







Het vruchtvlees van veel vruchten wordt door mensen en dieren gegeten. Ook veel zaden zijn eetbaar. Een zaad bevat reservevoedsel voor het kiemplantje dat uit de kiem kan ontstaan. Met dit reservevoedsel kunnen ook dieren en mensen zich voeden.

Slide 18 - Slide

Verspreiding van vruchten en zaden
Uit bloemen ontstaan vruchten met zaden. Elk zaad bevat een kiem, waaruit een nieuwe plant kan ontstaan. Voor planten is het nuttig als de zaden zich over een groot gebied verspreiden. Ze komen niet dan niet allemaal op dezelfde plek terecht, waardoor er meer zaden kunnen kiemen. Vruchten zorgen ervoor dat zaden worden verspreid. Dit kan op verschillende manieren gebeuren.

Slide 19 - Slide

Verspreiding door de plant zelf
Bij sommige planten schieten of slingeren de vruchten hun zaden weg. Bij de ooievaarsbek springen de vruchten open als ze rijp zijn (zie afbeelding). Door de kracht waarmee dit gebeurt, worden de zaden weggeslingerd. Andere voorbeelden van planten die de zaden zelf verspreiden, zijn erwt, boon, brem en springzaad.

Slide 20 - Slide

Verspreiding door de wind
Veel vruchten en zaden in de natuur zijn klein en worden door de wind verspreid. Deze vruchten en zaden hebben vaak hulpmiddelen waarmee ze lang in de lucht kunnen blijven zweven.
Je hebt vast weleens een uitgebloeide paardenbloem leeggeblazen (zie afbeelding links). Je blaast dan de vruchten met daarin de zaden van de paardenbloem weg. De vrucht zit om het zaadje. De vrucht is klein gebleven en bevat geen vruchtvlees. Elke vrucht heeft een pluisje, waardoor hij een tijd in de lucht blijft zweven. De vruchten van de berk, esdoorn en linde hebben vleugels (zie afbeelding 1, 2, 3).

Slide 21 - Slide

Verspreiding door dieren
Er zijn ook plantensoorten waarbij dieren zorgen voor de verspreiding van de vruchten en zaden. Bij veel van deze plantensoorten hebben de vruchten sappig vruchtvlees. Op slide 11 zie je de vruchten (bessen) van een lijsterbes. Vogels eten deze bessen graag. De bessen komen dan in de maag van de vogel terecht. Daar verteert het vruchtvlees, maar de zaden niet. De zaden komen in de uitwerpselen. Als de zaden op een gunstige plek worden uitgepoept, kunnen ze kiemen.

Eekhoorns en gaaien leggen wintervoorraden aan van eikels of beukennootjes (zie slide 11). Niet alle zaden worden opgegeten, want soms kan een dier een opslagplaats niet terugvinden. De zaden zijn dan verspreid en kunnen kiemen in de opslagplaats.

Bij sommige plantensoorten hebben de vruchten kleine haakjes. Deze vruchten blijven gemakkelijk aan de vacht van een dier hangen. Na enige tijd vallen ze eraf of worden ze door het dier afgeveegd. Voorbeelden hiervan zijn de vruchten van tandzaad en van een klis (zie slide 11).
Ook mensen verspreiden zaden. Vaak gebeurt dit onopzettelijk, doordat zaden bijvoorbeeld in de ribbels van schoenzolen blijven hangen. De zaden kunnen er dan op een andere plaats weer af vallen.

Slide 22 - Slide

Lijsterbes
Wintervoorraad
Klis

Slide 23 - Slide

Verder lezen
Lees nog eens over vruchten, zaden en de verspreiding via deze link:
https://maken.wikiwijs.nl/88591#!page-2579284

Slide 24 - Slide

Wat gebeurt er met de delen van een bloem na bevruchting?


1 bloemkelk ............ 
2 kroonblad ............ 
3 meeldraad ............ 
4 stijl ............ 
5 vruchtbeginsel .............. 
6 zaadbeginsel  ............
Groeit
Groeit
valt af
valt af
verschrompelt
verschrompelt

Slide 25 - Drag question

Hoe heten de vruchten van een bonenplant?
A
bonen
B
peulen

Slide 26 - Quiz

In de afbeelding zie je acht vruchten.

Welke vruchten zijn ontstaan uit een vruchtbeginsel met één zaadbeginsel?

Slide 27 - Open question

Een passievrucht is ontstaan uit een passiebloem (zie afbeelding). In deze passievrucht zitten honderd zaden.

Hoeveel stuifmeelkorrels zijn nodig geweest om honderd zaden te laten ontstaan?
A
1
B
50
C
100
D
200

Slide 28 - Quiz

Een passiebloem heeft drie stijlen.

Hoeveel stuifmeelbuizen zijn minstens gegroeid door deze stijlen als er honderd zaden ontstaan?
A
1
B
3
C
50
D
100

Slide 29 - Quiz

Of in het vruchtbeginsel ook honderd zaadbeginsels zaten, kun je niet met zekerheid zeggen.

Leg dit uit.

Slide 30 - Open question

Hoeveel eicellen zijn bevrucht als er honderd zaden ontstaan?
A
1
B
50
C
100
D
200

Slide 31 - Quiz

In de afbeelding is een doorsnede van een kers getekend. De kers is ontstaan uit een bloem.

Heeft in deze bloem bestuiving en bevruchting plaatsgevonden? Leg je antwoord uit.

Slide 32 - Open question

In de afbeelding is een doorsnede van een kers getekend. De kers is ontstaan uit een bloem.

Hoeveel stuifmeelkorrels waren nodig om deze kers te laten ontstaan? Leg je antwoord uit..

Slide 33 - Open question

In de afbeelding is een doorsnede van een kers getekend. De kers is ontstaan uit een bloem.

Geef aan welk deel van de kers is ontstaan uit het zaadbeginsel en welk deel is ontstaan uit het vruchtbeginsel.

Slide 34 - Open question

In de afbeelding zie je in vijf tekeningen de ontwikkeling van kersenbloesem tot kers. Kersenbloesem is de bloem waaruit een kers ontstaat.

Zet de ontwikkeling van de kersenbloesem in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5

Slide 35 - Drag question

Wat heeft het voor nut dat de vruchten en zaden van een plant worden verspreid?

Slide 36 - Open question

Bij welke manier van zaadverspreiding komen de zaden het minst ver? Leg je antwoord uit.

Slide 37 - Open question

Zaden van bes-dragende planten kunnen terechtkomen in dakgoten en daar kiemen.
Leg uit hoe die zaden daar zijn gekomen.

Slide 38 - Open question

Welke functie heeft het vruchtvlees bij de verspreiding van zaden?

Slide 39 - Open question

Vaak zorgen vruchten voor de verspreiding van zaden, maar soms zijn het de zaden zelf. Bij pinda’s bijvoorbeeld wordt niet de vrucht gegeten, maar het zaad (pinda’s).

Leg uit dat juist de zaden voor de verspreiding zorgen.

Slide 40 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 41 - Open question

Schrijf 2 dingen op die je deze les geleerd hebt.

Slide 42 - Open question

Slide 43 - Video

Slide 44 - Video