zinsdelen benoemen - pv, ow, ww.gez, lvw

De persoonsvorm kan ik vinden door:
A
te vragen wie het doet
B
er een vraag van te maken
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
SpellingBasisschoolGroep 8

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

De persoonsvorm kan ik vinden door:
A
te vragen wie het doet
B
er een vraag van te maken

Slide 1 - Quiz

de persoonsvorm is een:
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 2 - Quiz

Otto heeft een goede vraag gesteld.
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
Otto
B
vraag
C
heeft
D
heeft gesteld

Slide 3 - Quiz

Sara bedenkt een antwoord op de moeilijke vraag.
Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Slide 4 - Open question

Het onderwerp is:

A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Quiz

het onderwerp kun je vinden door:
A
te vragen wie of wat doet het.
B
door de zin in de verleden tijd te zetten.

Slide 6 - Quiz

Op zaterdag slapen mijn zus en ik uit.
Wat is het onderwerp?

Slide 7 - Open question

het (werkwoordelijk) gezegde bestaat uit:
A
het bijvoeglijk naamwoord.
B
alle werkwoorden in de zin.

Slide 8 - Quiz

Ik zou graag een kopje koffie willen.
Wat is het ww gezegde?
A
zou
B
zou graag
C
willen
D
zou willen

Slide 9 - Quiz

Het lijdend voorwerp kun je vinden door:
A
te vragen wie of wat + onderwerp + ww gezegde.
B
de zin in de verleden tijd te zetten.

Slide 10 - Quiz

Ik heb een mooi boek gekregen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
heb
B
een mooi boek
C
een boek
D
heb gekregen

Slide 11 - Quiz

De architect heeft een bijzondere woning ontworpen.
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Slide 12 - Open question

Ik heb mijn boek uitgelezen.
Wat is het persoonlijk voornaamwoord?
A
Ik
B
mijn

Slide 13 - Quiz

Ik heb mijn boek uitgelezen.
Wat is 'mijn'?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Hij schrijft een verhaal in zijn schrift.
Wat is het persoonlijk vnw?

Slide 15 - Open question

Hij schijft een verhaal in zijn schrift.
Wat is het bezittelijk vnw?

Slide 16 - Open question