Je kunt ze vervoegen zowel in tegenwoordige tijd, verleden tijd en in de voltooid tegenwoordige tijd.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Doelen
In deze les bespreken we het werkschema;
we herhalen de Modalverben;
Je kunt ze vervoegen zowel in tegenwoordige tijd, verleden tijd en in de voltooid tegenwoordige tijd.
Slide 1 - Slide
Voorbereiding
werkschema geprint?
Over groepjes voor de PO nagedacht?
Slide 2 - Slide
Werkschema
online-lessen
LVM
boekverslag 3: die Entdeckung der Currywurst
let op: toetsstof onder aan werkschema is anders
PO: telt mee voor SE
Slide 3 - Slide
PO: spreken
na meivakantie afgenomen, evt via microsoft teams
bestaat uit 2 delen:
een nieuwsartikel (minimaal 1 A4, niet over sport/film), zoek een artikel waar je daarnaast nog iets over kunt vertellen (geef samenvatting en je eigen mening)
vrijetijdsbesteding (hulpzinnen komen op Magister)
Slide 4 - Slide
Modalverben in T.T., V.T. en V.T.T
VWO 5 Kapitel 4
Slide 5 - Slide
Modalverben
Slide 6 - Slide
Modalverben ? WTF?
Wat is het?
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat, in tegenstelling tot zelfstandige werkwoorden, een betekenis toevoegt aan een ander werkwoord en daardoor in principe niet zelfstandig voorkomt:
Ik dans
Ik kan dansen
Slide 7 - Slide
Verben: Modalverben (unregelmäßig)
wollen = willen
sollen = moeten (van iemand anders)
müssen = moeten (noodzaak)
dürfen = mogen (toestemming hebben)
können = kunnen
mögen = lekker/leuk etc. vinden
wissen = weten
möchten = zou graag willen (= Konjunktiv II van mögen)
Slide 8 - Slide
Tijden
Net als in het Nederlands (ik kan dansen --> ik kon dansen)
veranderen ook in het Duits de vormen van hulpwerkwoorden wanneer ze in een andere tijd gebruikt worden (ich kann tanzen --> ich konnte tanzen). Bekijk de uitleg van de tegenwoordige tijd:
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Samenvatting
In de tegenwoordige tijd vallen 2 dingen op:
1. bij de ich, du en er/sie/es/man vorm verandert de klinker in de stam van het werkwoord. --> können stam= könn --> ich kann
2. de ich en de er/sie/es/man vorm hebben geen uitgang --> ich kann NIET ich kanne
Slide 11 - Slide
Vul de juiste vormen in
Slide 12 - Slide
Ich .....(wollen) Musik hören.
Slide 13 - Open question
Ihr .... (dürfen) auch kommen.
Slide 14 - Open question
Er ... (sollen) das machen.
Slide 15 - Open question
Verleden tijd
kijk nu wat in de verleden tijd gebeurt:
Slide 16 - Slide
Modalverben zijn
Slide 17 - Slide
V.T. van können,müssen,wollen en wissen
Slide 18 - Slide
Samenvatting
In de verledentijd:
- geen umlaute (ö,ä,ü) maar o,a,u
- aan de stam komt -te- voor de verleden tijd
- de ich en de er,sie,es,man vorm heeft geen uitgang
- bij wissen verandert de i in de stam naar u
Slide 19 - Slide
Vul de juiste vormen in
Slide 20 - Slide
Ihr .... (müssen) auf die Toilette.
Slide 21 - Open question
Leider (können) ... ich gestern nicht kommen.
Slide 22 - Open question
(mögen)... Sie Blumenkohl als sie jung waren?
Slide 23 - Open question
En nu nog de V.T.T.
Slide 24 - Slide
Samenvatting V.T.T.
net als bij andere werkwoorden bestaat ok de V.T.T. van hulpwerkwoorden uit een vorm van haben/sein die vervoegd wordt: Ich habe gewusst, maar du hast gewusst