B2 Genen

3.2 Genen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2,3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3.2 Genen

Slide 1 - Slide

Planninng
Leerdoelen
Uitleg BS 2
Opdrachten maken
Wat hebben we geleerd? De quiz!

Slide 2 - Slide

Leerdoel
Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief en intermediair fenotype betekenen.


Je kunt verschillende allelen hebben voor een eigenschap. Welke eigenschap je dan krijgt, hangt af van de sterkte van het allel.

Slide 3 - Slide

Homozygoot
Homo = gelijk

De genen zijn gelijk


Slide 4 - Slide

Homozygoot

Beide genen zeggen hetzelfde 
(krullend haar)

Slide 5 - Slide

Heterozygoot
Hetero = ongelijk

Genen zijn ongelijk

Steil en krullend

Slide 6 - Slide

Dominant
'Sterker'

Komt altijd tot uiting in het fenotype

Aangeduid met een hoofdletter (A)



Slide 7 - Slide

Recessief 
Komt alleen tot uiting in het fenotype als er geen dominant gen aanwezig is

Aangeduid met een kleine letter (a)

Slide 8 - Slide

Intermediair: Beide fenotypen komen tot uiting 

Intermediair fenotype

Slide 9 - Slide

Intermediair fenotype: 

Slide 10 - Slide

Opdracht
Lees B2 en markeer
Maak de opdrachten 1 t/m 3
na 5 minuten opdr 3 bespreken 
timer
1:00

Slide 11 - Slide


Bekijk de afbeelding hiernaast. Is de vader, homozygoot, heterozygoot of niet te zeggen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Niet te zeggen

Slide 12 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. Is de zoon, homozygoot, heterozygoot of niet te zeggen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Niet te zeggen

Slide 13 - Quiz


De vader is Heterozygoot voor haarkleur. Zijn haar is bruin. Wat is het dominante gen?
A
Bruin
B
Rood
C
Bruin en rood
D
Geen van beiden

Slide 14 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. De vader is heterozygoot voor de haar kleur bruin. Hoe noteer je dit?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 15 - Quiz

AA is
AA staat voor 
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief

Slide 16 - Quiz

aa
aa staat voor 
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief

Slide 17 - Quiz

Aa
Aa staat voor 
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief

Slide 18 - Quiz

Hoe noem je het als de genen voor een eigenschap verschillend zijn?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 19 - Quiz

Welke soort genen geef je aan met een hoofdletter, bijvoorbeeld A?
A
Dominante genen
B
Recessieve genen

Slide 20 - Quiz

Aan de slag...
3.2 Genen
Opdracht 1 t/m 7

Slide 21 - Slide