Examentraining lj 4 KADER

Bob is het vaak oneens met zijn ou-ders, moetvolgend jaar VMBO examen doen. Dit hoort bij levensfase';
A
Kleuter
B
Puber
C
Schoolkind
D
Adolescent
1 / 54
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bob is het vaak oneens met zijn ou-ders, moetvolgend jaar VMBO examen doen. Dit hoort bij levensfase';
A
Kleuter
B
Puber
C
Schoolkind
D
Adolescent

Slide 1 - Quiz

Oefenvraag examen 2016 tijdvak 2 - vraag 11

Gal helpt bij de afbraak van voedingsstoffen. Welke voedingsstoffen zijn dit?
A
eiwitten
B
koolhydraten
C
vetten

Slide 2 - Quiz

Examen 2017, eerste tijdvak:
Urine wordt tijdelijk opgeslagen in de urineblaas. De urineblaas kan
ontstoken raken door bacteriën die van buitenaf in de blaas terechtkomen.
Als deze bacteriën in een nierbekken terechtkomen, kan dat een
nierbekkenontsteking veroorzaken.
Via welke delen van het uitscheidingsstelsel zijn deze bacteriën
achtereenvolgens van buitenaf in een nierbekken terechtgekomen?
A
urineblaas → urinebuis → urineleider → nierbekken
B
urineleider → urinebuis → urineblaas → nierbekken
C
urineleider → urineblaas → urinebuis → nierbekken
D
urinebuis → urineblaas → urineleider → nierbekken

Slide 3 - Quiz

Je moet leren voor je examen, maar je hebt meer zin om te netflixen. Met welk deel van de hersenen besluit je wat je gaat doen?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
D
Ruggenmerg

Slide 4 - Quiz

Oefenvraag examen 2017 tijdvak 1 - vraag 3

Als een bloedvat beschadigd is laten bloeddeeltjes het bloed stollen om bloedverlies tegen te gaan.
Welke bloeddeeltjes zijn dit?
A
Witte bloedcellen
B
Rode bloedcellen
C
Bloedplaatjes

Slide 5 - Quiz

Oefenvraag examen 2018 tijdvak 2 - vraag 30

Gal wordt gemaakt in:
Gal wordt opgeslagen in:
A
Galblaas - Lever
B
Galblaas - Galblaas
C
Lever - Lever
D
Lever - Galblaas

Slide 6 - Quiz

examen biologie HAVO 2017-2 vraag 7:
lees de tekst.

welke bloedsbestandelen ontbreekt in de zoutoplossing waardoor het verlies van bewustzijn kan optreden?
A
bloedplaatjes
B
bloedplasma
C
rode bloedcellen
D
witte bloedcellen

Slide 7 - Quiz

Oefenvraag examen 2013 tijdvak 1 - vraag 14

IJzer is een bouwstof voor hemoglobine. Hemoglobine bevinst zich in de bloeddeeltjes die zuurstof vervoeren. Hoe heten deze bloeddeeltjes?
A
Witte bloedcellen
B
Rode bloedcellen
C
Bloedplaatjes

Slide 8 - Quiz

In zeer ernstige gevallen van blijvende hik kan een zenuw vlak bij het middenrif doorgesneden worden. De middenrifspieren kunnen dan niet meer gebruikt worden voor de ademhaling.
Met welke spieren kan deze patiënt dan nog wel ademhalen?

Slide 9 - Open question

Noem twee belangrijke verschillen tussen het hormoonstelsel en het zenuwstelsel.

Slide 10 - Open question

Tijdens de menstruatiecyclus verandert de slijmlaag aan de binnenkant van de baarmoeder.
Hier zie je drie keer de doorsnede van een baarmoeder afgebeeld.

Bij welk moment van de menstruatiecyclus hoort de doorsnede?
Tijdens de menstruatie
Kort na de menstruatie
Tijdens de ovulatie

Slide 11 - Drag question

Feit
Fictie
Meisjes worden geboren met al hun eicellen
Alle gezonde vrouwen hebben een menstruatiecyclus
Menstruatiebloed bevat een eicel 
Duur van menstruatiecyclus wisselt per persoon
Gemiddelde leeftijd voor 1e menstruatie is 11 jaar.

Slide 12 - Drag question

Vul de ontbrekende woorden in. Kies uit:




a. Terwijl een eicel rijpt, wordt het _____________ steeds dikker.

b. Dan vindt de  _____________ plaats.

c. De  _____________ sterft als hij niet bevrucht wordt.

d. Dan breekt het  _____________ af.

e. Dat heet  _____________ of  _____________

De hele periode van de ene menstruatie tot de volgende menstruatie heet:  ________
baarmoederslijmvlies
eisprong
eicel
baarmoederslijmvlies
menstruatie
ongesteld
menstruatiecyclus


Slide 13 - Drag question

Hoe heet het proces waarbij organismen glucose en zuurstof verbruiken?

Slide 14 - Open question

Wie doen er aan verbranding?
A
Alleen consumenten
B
Alleen producenten
C
Alleen reducenten
D
Alle levende organismen

Slide 15 - Quiz

Fotosynthese vindt plaats in...
A
de bladgroenkorrels
B
cytoplasma
C
celkern
D
celmembraan

Slide 16 - Quiz

Een voedselketen begint altijd met een
A
Consument
B
Reducent
C
Producent

Slide 17 - Quiz

Dieren zoals kleine kevers en vliegen die afval eten van andere dieren horen bij de
A
Producenten
B
Consumenten
C
Reducenten

Slide 18 - Quiz

Bekijk deze cel:

Slide 19 - Slide

Van welk organisme was de cel op de vorige dia?
A
Een plant
B
Een dier
C
Een schimmel
D
Een bacterie

Slide 20 - Quiz

De iep is een boom die goed tegen zoute zeewind kan, is zeewind een abiotische of een biotische factor?
A
Biotisch
B
Abiotisch

Slide 21 - Quiz

Is een teek bij een hond een producent, consument of reducent?
A
Producent
B
Consument
C
Reducent

Slide 22 - Quiz

Bevat uitgeademde lucht meer of minder koolstofdioxide dan ingeademde lucht, of is dat evenveel?
A
Meer
B
Minder
C
Evenveel

Slide 23 - Quiz

Eén van de stoffen die door het bloed uit de lever worden afgevoerd, is ureum.

Door welk orgaan wordt dit uitgescheden?
A
Endeldarm
B
Galblaas
C
Lever
D
Nieren

Slide 24 - Quiz

Een vaccin bevat verzwakte ziekteverwekkers. Inenting daarmee is een vorm van immunisatie en levert na één week al een goede immuniteit op.

Hoe wordt deze vorm van immunisatie genoemd?
A
Kunstmatige, actieve immunisatie
B
Kunstmatige, passieve immunisatie
C
Natuurlijke actieve immunisatie
D
Kunstmatige, actieve immunisatie

Slide 25 - Quiz

Mensen met tetanus krijgen antibiotica, wat doet antibiotica?
A
Gif onschadelijk maken
B
Bacteriën bestrijden
C
Extra antistoffen maken

Slide 26 - Quiz

De micro-organismen in het verteringskanaal van een koe maken enzymen die cellulose uit het plantaardige voedsel afbreken.
Waarin bevindt zich vooral veel cellulose?
A
In de bladgroenkorrels
B
In de celmembraan
C
In de celkern
D
In de celwand

Slide 27 - Quiz

Welk onderdeel heeft een plantencel wel, maar een cel uit het darmslijmvlies van een mens niet?
A
Celkern
B
Celmembraan
C
Celwand
D
Cytoplasma

Slide 28 - Quiz

Je kauwt op een stuk voedsel met daarin eiwitten, koolhydraten en vetten. Welk(e) van deze voedingsstoffen worden in de mond al deels verteerd?
A
Eiwit
B
Koolhydraat
C
Vet
D
Geen een

Slide 29 - Quiz

Een aantal voedselketens die met elkaar verbonden zijn , noem je:
A
voedselweb
B
schakels
C
piramide van aantallen

Slide 30 - Quiz

Wat is een voedselweb?
A
Één voedselketen
B
Meerdere voedselketens

Slide 31 - Quiz

Voedselketens bestaan altijd alleen maar uit heterotrofe organismen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Een biotoop is
A
Een groep organismen die tot dezelfde soort behoren
B
Een rij organismen die van elkaar leven
C
Gebied waar de leefomstandigheden het beste zijn
D
Een aantal voedselketens die met elkaar verbonden zijn

Slide 33 - Quiz

Waarom zijn de reducenten zo belangrijk in de voedselketens.
A
zij ruimen alles op
B
Zij zetten de anorganische stoffen om in organische stoffen
C
Zij zetten de organische stoffen om in anorganische stoffen
D
Zij ruimen de dode resten van dieren op

Slide 34 - Quiz

Zie je hier 1
of meer voedselketens?
A
Één voedselketen
B
Meerdere voedselketens

Slide 35 - Quiz

Hoeveel voedselketens tel je?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 36 - Quiz

Welke bewering over voedselketens is juist?
A
Een voedselketen bevat wel consumenten, maar geen producenten
B
Een voedselketen eindigt altijd met een reducent
C
Ieder organisme in een voedselketen heet een schakel
D
De pijlen in een voedselketen wijzen van het organisme dat iets eet, in de richting van zijn eten

Slide 37 - Quiz

Darmvlokken spelen een rol in opname van voedingsstoffen, in welk orgaan bevinden die zich?
A
Slokdarm
B
Maag
C
In de dunne darm
D
In de dikke darm

Slide 38 - Quiz

Welke spieren zijn betrokken bij peristaltische bewegingen?
A
Alleen kringspieren
B
Alleen lengtespieren
C
Kring en lengtespieren
D
Geen van beide typen spieren

Slide 39 - Quiz

Welk onderdeel kan niet voorkomen in een dierlijke cel?
A
Celmembraan
B
Cytoplasma
C
Celkern
D
Celwand

Slide 40 - Quiz

Een bloedvat heeft een dunne wand en kleppen, dit is een
A
Ader
B
Slagader
C
Haarvat

Slide 41 - Quiz

Cellen die bij elkaar liggen met dezelfde vorm en functie noem je een

Slide 42 - Open question

Is de aorta een ader of een slagader?
A
Ader
B
Slagader

Slide 43 - Quiz

Welke bloeddeeltjes spelen een rol bij afweer tegen ziekteverwekkers?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen
C
Bloedplaatjes

Slide 44 - Quiz

Waar in het lichaam worden rode bloedcellen gemaakt?
A
In de lever
B
In het beenmerg
C
In het hart
D
In het ruggenmerg

Slide 45 - Quiz

De kleinste bloedvaten in het lichaam noem je

Slide 46 - Open question

Welk onderdeel van je verteringsstelsel zorgt voor de vertering van zetmeel
A
slokdarm
B
lever
C
galblaas
D
speekselklieren

Slide 47 - Quiz

Geef de naam van het bloedvat dat het bloed van de dunne darm maar de lever vervoert

Slide 48 - Open question

Tot welke bloedsomloop hoort de onderste holle ader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 49 - Quiz

Geef de naam van het proces waarbij zuurstof wordt verbruikt in cellen

Slide 50 - Open question

Er is geen vertering nodig bij.....
A
Water, glucose, vitamines en mineralen
B
Voedingsvezels
C
Vetten en eiwitten
D
Zetmeel en suiker

Slide 51 - Quiz

Je bekijkt een cel onder de microscoop, deze cel heeft geen celkern. Deze cel is van een:

Slide 52 - Open question

Hoe heet het bloedvat met de hoogste bloeddruk? de....

Slide 53 - Open question

Hoe heet het bloedvat wat van het hart naar de longen loopt en zuurstofarm is?
A
Longslagader
B
Longader
C
Aorta
D
Onderste holle ader

Slide 54 - Quiz