This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Examentraining Kader 20121
Tijdvak 1
Slide 1 - Slide
Bob is het vaak oneens met zijn ou-ders, moetvolgend jaar VMBO examen doen. Dit hoort bij levensfase';
A
Kleuter
B
Puber
C
Schoolkind
D
Adolescent
Slide 2 - Quiz
Oefenvraag examen 2016 tijdvak 2 - vraag 11
Gal helpt bij de afbraak van voedingsstoffen. Welke voedingsstoffen zijn dit?
A
eiwitten
B
koolhydraten
C
vetten
Slide 3 - Quiz
Examen 2017, eerste tijdvak: Urine wordt tijdelijk opgeslagen in de urineblaas. De urineblaas kan ontstoken raken door bacteriën die van buitenaf in de blaas terechtkomen. Als deze bacteriën in een nierbekken terechtkomen, kan dat een nierbekkenontsteking veroorzaken. Via welke delen van het uitscheidingsstelsel zijn deze bacteriën achtereenvolgens van buitenaf in een nierbekken terechtgekomen?
A
urineblaas → urinebuis → urineleider → nierbekken
B
urineleider → urinebuis → urineblaas → nierbekken
C
urineleider → urineblaas → urinebuis → nierbekken
D
urinebuis → urineblaas → urineleider → nierbekken
Slide 4 - Quiz
Je moet leren voor je examen, maar je hebt meer zin om te netflixen. Met welk deel van de hersenen besluit je wat je gaat doen?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
D
Ruggenmerg
Slide 5 - Quiz
Oefenvraag examen 2017 tijdvak 1 - vraag 3
Als een bloedvat beschadigd is laten bloeddeeltjes het bloed stollen om bloedverlies tegen te gaan. Welke bloeddeeltjes zijn dit?
A
Witte bloedcellen
B
Rode bloedcellen
C
Bloedplaatjes
Slide 6 - Quiz
Oefenvraag examen 2018 tijdvak 2 - vraag 30
Gal wordt gemaakt in: Gal wordt opgeslagen in:
A
Galblaas - Lever
B
Galblaas - Galblaas
C
Lever - Lever
D
Lever - Galblaas
Slide 7 - Quiz
examen biologie HAVO 2017-2 vraag 7: lees de tekst.
welke bloedsbestandelen ontbreekt in de zoutoplossing waardoor het verlies van bewustzijn kan optreden?
A
bloedplaatjes
B
bloedplasma
C
rode bloedcellen
D
witte bloedcellen
Slide 8 - Quiz
Oefenvraag examen 2013 tijdvak 1 - vraag 14
IJzer is een bouwstof voor hemoglobine. Hemoglobine bevinst zich in de bloeddeeltjes die zuurstof vervoeren. Hoe heten deze bloeddeeltjes?
A
Witte bloedcellen
B
Rode bloedcellen
C
Bloedplaatjes
Slide 9 - Quiz
In zeer ernstige gevallen van blijvende hik kan een zenuw vlak bij het middenrif doorgesneden worden. De middenrifspieren kunnen dan niet meer gebruikt worden voor de ademhaling. Met welke spieren kan deze patiënt dan nog wel ademhalen?
Slide 10 - Open question
Noem twee belangrijke verschillen tussen het hormoonstelsel en het zenuwstelsel.
Slide 11 - Open question
Tijdens de menstruatiecyclus verandert de slijmlaag aan de binnenkant van de baarmoeder.
Hier zie je drie keer de doorsnede van een baarmoeder afgebeeld.
Bij welk moment van de menstruatiecyclus hoort de doorsnede?
Tijdens de menstruatie
Kort na de menstruatie
Tijdens de ovulatie
Slide 12 - Drag question
Feit
Fictie
Meisjes worden geboren met al hun eicellen
Alle gezonde vrouwen hebben een menstruatiecyclus
Menstruatiebloed bevat een eicel
Duur van menstruatiecyclus wisselt per persoon
Gemiddelde leeftijd voor 1e menstruatie is 11 jaar.
Slide 13 - Drag question
Vul de ontbrekende woorden in. Kies uit:
a. Terwijl een eicel rijpt, wordt het _____________ steeds dikker.
b. Dan vindt de _____________ plaats.
c. De _____________ sterft als hij niet bevrucht wordt.
d. Dan breekt het _____________ af.
e. Dat heet _____________ of _____________
De hele periode van de ene menstruatie tot de volgende menstruatie heet: ________
baarmoederslijmvlies
eisprong
eicel
baarmoederslijmvlies
menstruatie
ongesteld
menstruatiecyclus
Slide 14 - Drag question
Een aantal voedselketens die met elkaar verbonden zijn , noem je:
A
voedselweb
B
schakels
C
piramide van aantallen
Slide 15 - Quiz
Wat is een voedselweb?
A
Één voedselketen
B
Meerdere voedselketens
Slide 16 - Quiz
Voedselketens bestaan altijd alleen maar uit heterotrofe organismen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quiz
Een biotoop is
A
Een groep organismen die tot dezelfde soort behoren
B
Een rij organismen die van elkaar leven
C
Gebied waar de leefomstandigheden het beste zijn
D
Een aantal voedselketens die met elkaar verbonden zijn
Slide 18 - Quiz
Waarom zijn de reducenten zo belangrijk in de voedselketens.
A
zij ruimen alles op
B
Zij zetten de anorganische stoffen om in organische stoffen
C
Zij zetten de organische stoffen om in anorganische stoffen
D
Zij ruimen de dode resten van dieren op
Slide 19 - Quiz
Zie je hier 1 of meer voedselketens?
A
Één voedselketen
B
Meerdere voedselketens
Slide 20 - Quiz
Hoeveel voedselketens tel je?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 21 - Quiz
Welke bewering over voedselketens is juist?
A
Een voedselketen bevat wel consumenten, maar geen producenten
B
Een voedselketen eindigt altijd met een reducent
C
Ieder organisme in een voedselketen heet een schakel
D
De pijlen in een voedselketen wijzen van het organisme dat iets eet, in de richting van zijn eten