HV2 préparation au test chapitre 2 toetsweek 2

HV2 préparation au test chapitre 2 toetsweek 2
1 / 40
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

HV2 préparation au test chapitre 2 toetsweek 2

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Quoi apprendre?
Voca A B E F pages 88 et 89
Phrases-clés C et G page 90
Grammaire  et D et H page 91
Le passé composé
En de tegenwoordige tijd (présent) van de werkwoorden avoir en être blz 165
En de passé composé uit chapitre 1 - grammatica D blz 53



En de passé composé uit chapitre 1 - grammatica D blz 53

Slide 3 - Slide

6

Slide 4 - Video

avoir
=
hebben
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 5 - Drag question

AVOIR
Wat weet je van het werkwoord
avoir ? Betekenis, vormen?

Slide 6 - Mind map

avoir=
A
zijn
B
hebben
C
gaan

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

le verbe être (zij

Slide 10 - Open question

En het rijtje van ETRE!

Noteer het rijtje van ETRE

Slide 11 - Open question

Etre
suis
es
est
sommes
êtes
sont
Je
Tu
Elle
Nous
Vous
Ils

Slide 12 - Drag question

ETRE: hij is
A
elle est
B
il es
C
il est
D
elle es

Slide 13 - Quiz

ETRE: wij zijn
A
vous êtes
B
nous sommes
C
nous sont
D
vous est

Slide 14 - Quiz

Wat weet je al/nog van
 de passé composé?

Slide 15 - Mind map

Passé composé
-er
j'ai
être
il a
avoir
on a
faire
nous avons
travaillé
été
eu
fait

Slide 16 - Drag question

De passé composé...
A
bestaat uit een volt.dw.
B
bestaat uit een hulpww en een volt.dw.
C
bestaat uit een hulpww.

Slide 17 - Quiz

Wat is de passé composé?
A
ik eet
B
ik heb gegeten
C
ik at
D
ik zal eten

Slide 18 - Quiz

Wat is de passé composé?
A
J'ai parlé
B
Je parlais
C
Je parlerai
D
Je parlerais

Slide 19 - Quiz

tu (manger = eten, passé composé)

passé composé
A
as mangé
B
a mangé
C
est mangé
D
es mangé

Slide 20 - Quiz

danser
dansen
Je / J'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
Regelmatige werkwoorden op -er

danse
dansent
dansons
danse
danses
dansez

Slide 21 - Drag question

Werkwoorden op -er
Maak het rijtje van habiter

Slide 22 - Open question

Welk werkwoord vervoeg je NIET als een regelmatig werkwoord op -er?
A
habiter
B
manger
C
être
D
regarder

Slide 23 - Quiz

Het regelmatig werkwoord: Wat moet je als eerst doen als je het werkwoord ziet
A
de laatste twee letters eraf halen
B
kijken naar het onderwerp en daarachter een letter doen

Slide 24 - Quiz

Ik ken de werkwoorden: ÊTRE, AVOIR en de werkwoorden op -ER
A
B
C
D

Slide 25 - Quiz

Welke zes bijvoeglijke naamwoorden komen VOOR het zelfstandig naamwoord

Slide 26 - Open question

Is het bijvoeglijk naamwoord mannelijk of vrouwelijk?
Mannelijk
vrouwelijk
italienne
vieux
noire
bon
beau
vieille

Slide 27 - Drag question

Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands

Slide 28 - Drag question

komt het bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord?
VOOR
ACHTER
jaune
court
petit
grand
rapide
beau

Slide 29 - Drag question

het konijn
A
le hamster
B
la poule
C
la tortue
D
le lapin

Slide 30 - Quiz

de hele wereld
A
le monde entier
B
tout le monde

Slide 31 - Quiz

naar de stad gaan
A
jouer à la console
B
aller en ville
C
regarder la télé

Slide 32 - Quiz

de berg
A
la mer
B
la campagne
C
la montagne

Slide 33 - Quiz

Geef antwoord in het Frans
Tu as des frères ou des soeurs?

Slide 34 - Open question

Geef antwoord op de vraag in het Frans
Comment tu trouves ta chambre?

Slide 35 - Open question

Vertaal:
Waar woon jij?

Slide 36 - Open question

Vertaal: ik woon in Bilthoven

Slide 37 - Open question

vertaal: Heb jij een dier?

Slide 38 - Open question

Vertaal:
Wij wonen in een oud huis

Slide 39 - Open question

Hoe ging deze toets?
wat weet je al en wat begrijp je nog niet, wat moet je nog leren?

Slide 40 - Open question