treizième cours: le 22 et 23 janvier 2025

1 / 52
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook weg.
We overleggen zachtjes binnen de MC als we een vraag hebben.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal.
We letten op in de les.
Tijdens het zelfstandig werken mag je oortjes in of een koptelefoon op

Slide 2 - Slide

Lesinhoud:
  1. Lesson-up met de grammatica-onderdelen
  2. Oefenen met grammatica in de online methode ''slim stampen''
  3. Laatste moment om vragen te stellen over de toets

Huiswerk voor volgende week:
Apprends (leer):
Leren voor épreuve 2.1 (lezen/schrijven/grammatica)
Vocabulaire Chapitre 2 en 3 A/B/E/F ( F-N/N-F ) p.86-87 + p.124-125
Phrases-clés: Chapitre 2 en 3 C/G (F-N/N-F) p.88
Grammatica: Chapitre 2 en 3
-bijvoeglijk naamwoord p. 167/168
-ww -er/-ir/-re p.171/172
-verleden tijd-passé composé p.173
-herhalen van onregelmatige werkwoorden avoir, être, aller, faire p.174





Lesdoelen:
  • Ik kan regelmatige w.w -ir, -er, -re gebruiken in de présent en de passé composé
  • Ik kan de onregelmatige werkwoorden avoir, être, aller en faire gebruiken in de présent en de passé composé
  • Ik kan de bijvoeglijk naamwoorden gebruiken en op de juiste plek bij het zelfstandig naamwoord plaatsen


 

 

 


Slide 3 - Slide

Regelmatige werkwoorden op ER/IR/RE in de présent
-ER
-IR
-RE
Je
parle
choisis
rends
Tu
parles
choisis
rends
Il/elle/on
parle
choisit
rend
Nous
parlons
choisissons
rendons
Vous
parlez
choisissez
rendez
Ils/elles
parlent
choisissent
rendent

Slide 4 - Slide

-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent
dit zijn uitgangen van
A
De présent van ww op -ir
B
De présent van ww op -er
C
De présent van ww op -re
D
De présent van ww op -en

Slide 5 - Quiz

-is, -is, -it , -issons, -issez, -issent
dit zijn uitgangen van
A
De présent van ww op -ir
B
De présent van ww op -er
C
De présent van ww op -re
D
De présent van ww op -en

Slide 6 - Quiz

-s, -s, - , -ons, -ez, -ent
dit zijn uitgangen van
A
De présent van ww op -ir
B
De présent van ww op -er
C
De présent van ww op -re
D
De présent van ww op -en

Slide 7 - Quiz

Vervoeg de regelmatige ww op -ir,-er,-re
Il (apprendre, présent)
Elle (arriver, présent)
Nous (grandir, présent)

Slide 8 - Open question

Passé composé
J' (ik)
ai
dansé
fini
attendu
Tu (jij)
as
dansé
fini
attendu
Il/elle/on (hij/zij/wij)
a
dansé
fini
attendu
nous (wij)
avons
dansé
fini
attendu
Vous (jullie/u)
avez
dansé
fini
attendu
Ils/elles (zij)
ont
dansé
fini
attendu
Werkwoorden - ER/IR/RE
Verleden tijd: passé composé 

Slide 9 - Slide

Le passé composé/L'imparfait
Répétition - leg uit hoe je de passé composé maakt van de regelmatige werkwoorden op -er, -ir, -re


manger
choisir
vendre
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Slide 10 - Slide

Vervoeg de regelmatige ww op -ir,-er,-re
Nous(vendre, passé-composé)
Je (parler, passé-composé)
Vous (grandir, passé-composé)

Slide 11 - Open question

In "la maison d'être" staan alle werkwoorden die in de passé composé 'être' als hulpwerkwoord hebben. + wederkerende ww.
Alle andere werkwoorden gaan namelijk met avoir!

Slide 12 - Slide

De passé composé - être

Zijn = être
je suis
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont

Slide 13 - Slide

Uitgangen passé composé + être
- + e
- + s
- + es
mv
ev
m
v

Slide 14 - Slide

Le passé composé (être)
Marc est allé
Elle est tombée
Nous sommes allés
Elles sont arrivées

Slide 15 - Slide

Le passé composé (être)
Lisez les phrases et complétez-les avec la forme corecte du passé composé :

Slide 16 - Slide

être, avoir, aller en faire in présent
être
avoir
aller
faire
je/j'
suis
ai
vais
fais
tu
es
as
vas
fais
il/elle/on
est
a
va
fait
nous
sommes
avons
allons
faisons
vous
êtes
avez
allez
faites
ils/elles
sont
ont
vont
font

Slide 17 - Slide

Wat is de nous vorm van aller?
(présent) Nous

Slide 18 - Open question

(faire) présent , ils;
A
font
B
faisent
C
vont
D
faisaient

Slide 19 - Quiz

(Avoir - Présent)
Marc et moi __________ un prof sympa.
A
ont
B
avons
C
avaient
D
auront

Slide 20 - Quiz

(Avoir - Présent) Mathilde et Jeremy __________ un prof sympa.
A
ont
B
avons
C
avaient
D
auront

Slide 21 - Quiz

tu ... (avoir, présent)

Slide 22 - Open question

Tu ______ (aller - présent)
A
seras
B
vais
C
alles
D
vas

Slide 23 - Quiz

Je ... l'exercice. (faire, présent)

Slide 24 - Open question

faire (présent):

nous ____ (faire)
A
fairons
B
fons
C
faisons
D
faites

Slide 25 - Quiz

Lou __________ ses devoirs
(faire, présent)
A
Fais
B
Fat
C
Fait
D
Faites

Slide 26 - Quiz

Nous...........(être, présent)

A
avons
B
sommes
C
êtons
D
être

Slide 27 - Quiz

Elles.......... (être, présent)
A
suis
B
être
C
sont
D
est

Slide 28 - Quiz

Vous (aller - présent)
A
Allons
B
Avez
C
Avons
D
Allez

Slide 29 - Quiz

Elle (avoir, présent)
A
es
B
est
C
a
D
as

Slide 30 - Quiz

Il (être - présent)
A
suis
B
est
C
es
D
êtes

Slide 31 - Quiz

On ________ ensemble(samen)!

(être, présent)

Slide 32 - Open question

aller (présent)
elles
A
ont
B
font
C
sont
D
vont

Slide 33 - Quiz

être, avoir, aller en faire in passé composé
être
avoir
aller
faire
je/j'
ai été
ai eu
suis allé(e)
ai fait
tu
as été
as eu
es allé(e)
as fait
il/elle/on
a été
a eu
est allé(e)(s)
a fait
nous
avons été
avons eu
sommes allé(e)s
avons fait
vous
avez été
avez eu
êtes allé(e)(s)
avez fait
ils/elles
ont été
ont eu
sont allé(e)s
ont fait

Slide 34 - Slide

le passé composé: je (faire) / elles (avoir) / vous (oublier) / tu (entendre) / il (parler) / nous (être)
ils (rougir) / tu (aller)

Slide 35 - Open question

het bijvoeglijk naamwoord
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord (= personen en dingen).

Het bijvoeglijk naamwoord in het Frans past zich aan, aan het zelfstandig naamwoord.



Slide 36 - Slide

  Het bijvoeglijk naamwoord
UITZONDERING:
 -e (VRL)
Als het BN eindigt op -e, geen extra e
bv: une chose rouge
-s, -x (MNL) en MV
Als het BN eindigt op -s of -x, geen extra s 
bv: un livre français/ deux livres français
      un vieux sac/ des vieux sacs 

Slide 37 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Onregelmatige
vormen

Slide 38 - Slide

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

bon 
goed, lekker
grand
groot
petit
klein
premier
eerst
dernier
laatste
joli
mooi
jeune
jong
vieux
oud
nouveau
nieuw
mauvais
slecht
long
lang
beau
mooi

Slide 39 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petites.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petite.

Slide 40 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 41 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petite.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petites.

Slide 42 - Quiz

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.

C'est une matière _____________ ? [facile]
Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 43 - Open question

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.

C'est une langue_____ [difficile]
Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 44 - Open question

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.

Vous avez une _____________ maison . [mooi]
Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 45 - Open question

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.

Elles sont des filles ________. [sportif]
Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 46 - Open question

Maak het bijvoeglijk naamwoord. Let de plaats en de vorm:
une ........... famille ............ (grand)

Slide 47 - Open question

Maak het bijvoeglijk naamwoord. Let de plaats en de vorm:
une .......... famille ............ (italien)

Slide 48 - Open question

Maak het bijvoeglijk naamwoord. Let de plaats en de vorm:
un .......... niveau .......... (bon

Slide 49 - Open question

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm op de goede plaats..
des _____________ filles _____________. [sérieux]

Slide 50 - Open question

Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats en in de juiste vorm.

(heureux) Une .... femme ......


Slide 51 - Open question

En nu?
Maak eerst: Chapitre 3 D l’exercice 16 (blz.107+108)
Ga naar Grandes Lignes online en kies voor hoofdstuk 2 of 3. Kies dan voor SlimStampen Grammaire.
Je kunt ook nog Boite à Gram doen, die staat onder hoofdstuk 8.
Als je nog vragen hebt die handig zijn om te stellen voor de toets van volgende week, zoek dan je docent even op.
timer
40:00

Slide 52 - Slide