- PTA ECONOMIE HOOFDSTUK 3 PINCODE -

Check-in
Welkom - doe je mobiel in de telefoontas en ga naar LessonUp
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Check-in
Welkom - doe je mobiel in de telefoontas en ga naar LessonUp

Slide 1 - Slide

(2p) Schrijf onder elkaar de vier productiefactoren op. Zet achter elke productiefactor de juiste beloning. Kies daarbij uit:
huur – loon – pacht – rente – winst. (Bij één productiefactor moet je twee beloningen noemen.)
Doe het zo: Productiefactor = beloning (denk aan het ezelsbruggetje!)

Slide 2 - Open question

(1p) Wilfred heeft een touringcarbedrijf, waarmee hij schoolreizen en buitenlandse reizen verzorgt. Dit voorjaar heeft hij tijdelijk een extra medewerker in dienst die hem helpt bij het inschrijven van de boekingen. In zijn bedrijf heeft Wilfred onder andere de volgende kosten: 1. Afschrijving van de bussen,
2. Brandstofkosten van de bussen, 3. Huur van zijn kantoorpand, 4. Loonkosten voor het tijdelijke personeelslid, 5. Verzekeringen.  Verdeel deze kosten in vaste en variabele kosten. Doe het zo:
De vaste kosten zijn de nummers …
De variabele kosten zijn de nummers …

Slide 3 - Open question

(2p) Een campingzaak koopt tenten in voor € 218 per stuk. De winkel rekent een brutowinstmarge van 43% van de inkoopprijs.
De btw voor elektronica is 21%.
 Bereken de consumentenprijs van een tablet.

Slide 4 - Open question

Een online boekwinkel verkoopt 2.000 boeken per maand. De vaste kosten bedragen 3.500 euro. De variabele kosten zijn 0,90 euro per boek. Bereken de kostprijs per boek.

Slide 5 - Open question

Bereken de verkoopprijs (exclusief BTW) voor een tros bananen met een consumentenprijs van 1,59 euro.

Slide 6 - Open question

Samsung heeft 50 miljoen telefoons verkocht. Dat is een marktaandeel van 25%. Apple heeft 15% marktaandeel. Bereken het marktaandeel van Apple

Slide 7 - Open question

Over welke producten wordt 9% BTW geheven?

Slide 8 - Open question

Over welke producten wordt 21% BTW geheven?

Slide 9 - Open question

(2p) Op de natuurijsbaan achter Wilma’s huis wordt een schaatsmarathon gehouden. In overleg met het bestuur van de ijsvereniging mag Wilma broodjes worst verkopen in de kantine. Wilma betaalt de vereniging € 175 om de kantine te mogen gebruiken en € 12,50 voor de elektriciteit en het water dat ze verbruikt.
Wilma koopt worst en broodjes in voor € 192,50. Op de dag van de schaatsmarathon verkoopt ze 510 broodjes voor € 1,50 per stuk.
 Bereken de brutowinst en het nettoresultaat van Wilma.

Slide 10 - Open question

Jack heeft een webwinkel. Hij heeft drie werknemers die allemaal vier dagen in de week werken. Per 4 weken worden er 2.000 pakketjes verzonden. Mehmet wil weten wat de productie per werknemer is.
 Bereken de arbeidsproductiviteit per werknemer per dag.

Slide 11 - Open question

Jacob heeft dit jaar 7.500 rugzakken verkocht. In het hele jaar zijn er 125.000 rugzakken verkocht.
 Bereken het marktaandeel van Jacobs bedrijf.

Slide 12 - Open question

De omzet van KPN is 3,5 miljard euro. De totale markt is 150 miljard euro. Bereken het marktaandeel van KPN.

Slide 13 - Open question

Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?
A
Hoe hoger de prijs, hoe meer er gevraagd wordt
B
Hoe hoger de prijs, hoe minder vraag
C
Omdat de aanbodlijn stijgt
D
Omdat er altijd sprake is van evenwicht

Slide 14 - Quiz

Wat is een kartel?

Slide 15 - Open question

De vaste kosten zijn in een jaar 6,5 miljoen euro, de variabele kosten 1 miljoen. De jaarproductie is 1,5 miljoen telefoonhoesjes. Bereken de kostprijs per hoesje. Antwoord zonder euro teken

Slide 16 - Open question

Een telecombedrijf koopt telefoonhoesjes in voor 5 euro per stuk. De brutowinstmarge is 80% vd inkoopprijs. De btw is 21%. Bereken de consumentenprijs

Slide 17 - Open question

Welke afkorting kun je gebruiken om de productiefactoren te onthouden?
A
CATAMARAN
B
KAJAK
C
VALK
D
KANO

Slide 18 - Quiz

Een PS5 kost 550 euro bij de mediamarkt. Bereken de verkoopprijs (exclusief BTW)

Slide 19 - Open question

Tijdens de schaatsmarathon is het prachtig weer. Het sportevenement wordt goed bezocht, waardoor de vraag naar broodjes worst hoger is dan Wilma had verwacht.
 Verschuift hierdoor de vraaglijn en zo ja, hoe?
 A De vraaglijn verschuift naar links.
 B De vraaglijn verschuift naar rechts.
 C De vraaglijn verschuift niet.

B

Slide 20 - Slide


Een broodje worst kost € 2,50. Laat met een berekening zien met welk bedrag de omzet per uur toeneemt of afneemt als hij de prijs 50 cent lager maakt

Slide 21 - Open question

Welke verschillende marktvormen
zijn er?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Noem 2 kenmerken waaraan je kunt zien dat er bij spijkerbroeken sprake is van monopolistische concurrentie

Slide 24 - Open question

Noem 2 kenmerken waaraan je kunt zien dat er bij graan sprake is van volkomen concurrentie

Slide 25 - Open question

I Bij homogene goederen is de concurrentie feller dan bij heterogene producten

II Naarmate er minder concurrentie is, hebben aanbieders meer invloed op de prijs van hun product.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.

Slide 26 - Quiz

Door kartelvorming tegen te gaan, zorgt de overheid dat prijzen van producten stijgen.
A
eens
B
oneens

Slide 27 - Quiz

I. Bij monopolistische concurrentie is er altijd sprake van heterogene producten.

II. De kans op een kartel is bij een oligopolistische marktvorm veel groter dan bij volkomen concurrentie.

A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.

Slide 28 - Quiz

Plaats de vier marktvormen in volgorde van veel concurrentie op de markt tot weinig tot geen concurrentie op de markt.
Oligopolie
Monopolie
Volkomen concurrentie
Monopolistische concurrentie

Slide 29 - Drag question

Hieronder staan vijf marktvormen. Geef van elke martkvorm aan of het gaat om een monopolie of een oligopolie. Sleep de zinnen naar de juiste plek.







Monopolie
Oligopolie
Uitgifte van rijbewijzen
Internet
NS
Microsoft
Onderwijs

Slide 30 - Drag question