This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Hoe is het met je?
đđđđđ
Slide 2 - Poll
Doelen
1) Aan het einde van deze les kan ik alle modale werkwoorden (mogen, moeten, kunnen, willen en zullen) vervoegen met ik/jij/u/hij/zij/het/wij/jullie/ze.
2) Aan het einde van deze les kan ik samen met een klasgenoot oefen met het stellen van vragen.
Slide 3 - Slide
Modale werkwoorden?
Slide 4 - Mind map
Modale werkwoorden
Kunnen: Kan ik pinnen?
Mogen: Mag ik pinnen?
Moeten: Moet ik pinnen?
Willen: Wil je pinnen?
Zullen: Zal ik pinnen?
De betekenis verandert door het werkwoord dat je kiest!
Slide 5 - Slide
Kunnen?
Slide 6 - Slide
Kunnen
Kan ik hier pinnen?
Kun/kan je zwemmen? Nee, ik kan niet zwemmen
Kunnen jullie fietsen? Ja, wij kunnen fietsen
Kunnen = zegt iets over wat mogelijk is of over
waar je wel of niet goed in bent.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Mogen?
Slide 9 - Slide
Mogen
Ja, je mag hier roken
Nee, je mag hier niet roken
Mogen:
Is iets toegestaan?
Het is verboden, het mag niet, het is niet toegestaan!
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Willen?
Slide 12 - Slide
Willen
Ik wil graag goed Nederlands spreken
Ik wil de telefoon nu hebben!
Willen = Ik wil graag
Ik wil (niet): Eis
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Moeten?
Slide 15 - Slide
Moeten
Als het verkeerslicht rood is, moet je stoppen
Als je ziek bent, moet je sinasappels eten
Moeten =
Bij een verplichting
Iets wat nodig is
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Zullen?
Slide 18 - Slide
Zullen
Zal ik wat drinken halen?
Ik zal vanavond koken
Het zal wel druk zijn in de bus
Zullen = to will
een voorstel
een belofte
kijken naar de toekomst
Slide 19 - Slide
als belofte: Spreken we af dat jij het cadeau voor Maria koopt? Okee, dat zal ik doen.
als voorstel: Zal ik die zware tas voor je dragen? Zullen we zaterdag naar de bioscoop gaan?
blik op de toekomst: In 2030 zullen alle auto's in Europa hybride of elektrisch rijden.
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Modale werkwoorden
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
Slide 25 - Slide
we samen ons huiswerk maken?
jullie gezellig met mij samen eten?
we vandaag niet naar school?
we de tekst morgen ook inleveren? of moet het vandaag?
we vandaag vroeg op school zijn?
hoeven
kunnen
zullen
moeten
willen
Slide 26 - Drag question
Schrijf hieronder alle vormen van willen: ik, jij, hij, wij, jullie, zij
timer
1:30
Slide 27 - Open question
Vervoeg het werkwoord Kunnen: ik, jij, hij, wij, jullie, zij
timer
1:30
Slide 28 - Open question
Vervoeg het werkwoord zullen ik, jij, hij, wij, jullie, zij
timer
1:30
Slide 29 - Open question
Wat .... jij iedere zondag doen?
A
moet
B
hoef
C
hoeft
D
wilt
Slide 30 - Quiz
Ik .......... (belofte) de kerstboom versieren
A
moet
B
kan
C
zal
D
wil
Slide 31 - Quiz
....... je hier roken (toestaan)
A
kun
B
kan
C
mag
D
moet
Slide 32 - Quiz
hij ......... (wens) graag een nieuwe fiets voor zijn verjaardag
A
hoeft
B
moet
C
mag
D
wil
Slide 33 - Quiz
Ik kan niet bij je op bezoek ........
A
kom
B
komt
C
gekomen
D
komen
Slide 34 - Quiz
hij zal met Pasen de eieren ........
A
verstopt
B
verstoppen
C
verstop
D
geverstopt
Slide 35 - Quiz
Ik ...... haar een kaart sturen, of ik .... bij haar op bezoek .....
A
kan, kan, gaat
B
kan, kan, gaan
C
moet, moet, gaat
D
moet, moet gegaan
Slide 36 - Quiz
...... wij vandaag naar school? nee, het is vakantie, wij ...... niet te gaan.
A
kunnen, moeten
B
moeten, hoeven
C
moeten, kunnen
D
hoeven, hoeven
Slide 37 - Quiz
Vragen en antwoorden
Een iemand stelt een vraag met het rad. De ander geeft antwoord. We gaan het ÊÊn keer samen proberen.