modale werkwoorden

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Modale werkwoorden in zinnen
Kunnen: Kan ik pinnen?
Mogen: Mag ik pinnen?
Moeten: Moet ik pinnen?
Willen: Wil je pinnen?
Zullen: Zal ik pinnen?

Conclusie: In een zin met een modaal werkwoord, staat het tweede werkwoord ( de infinitief) ALTIJD aan het einde van de zin.

Slide 3 - Slide

Kijk goed naar de vervoeging van de modale werkwoorden in het enkelvoud!
  • Mogen: mag
  • Kunnen: kan (ik/ hij/ zij/ het)
  • Willen: hij/ zij wil (zonder t!)
  • Zullen: zal (ik/ hij/ zij/ het)


Slide 4 - Slide

Kunnen
  • Kan ik hier pinnen?
  • Kun je zwemmen? Nee, ik kan niet zwemmen
  • Kunnen jullie fietsen? Ja, wij kunnen fietsen

Kunnen = zegt iets over wat mogelijk is of over 
waar je wel of niet goed in bent.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Mogen
Ja, je mag hier roken
Nee, je mag hier niet roken

Mogen
Is iets toegestaan?
Het is verboden, het mag niet, het is niet toegestaan!

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Willen
  • Ik wil graag goed Nederlands spreken
  • Ik wil de telefoon nu hebben!

Willen = Ik wil graag
Ik wil (niet): Eis 
(wish/ requirement)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Moeten
  • Als het verkeerslicht rood is, moet je stoppen
  • Als er een toets wordt gemaakt, moet je stil zijn.

Moeten 
Een verplichting,
Iets wat nodig is

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Zullen
  • Zal ik wat drinken halen?
  • Ik zal vanavond koken
  • Het zal wel druk zijn in de bus

Zullen 
een voorstel
een belofte
kijken naar de toekomst

Slide 13 - Slide

Zullen (shall/ will)
als belofte (as a promise): Spreken we af dat jij het cadeau voor Maria koopt? Okee, dat zal ik doen.

als voorstel (as a suggestion): Zal ik die zware tas voor je dragen? Zullen we zaterdag naar de bioscoop gaan?

blik op de toekomst (Looking to the future) : In 2030 zullen alle auto's in Europa hybride of elektrisch rijden.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Volgende slide
Sleep de antwoorden bij elkaar.

Slide 18 - Slide

we samen ons huiswerk maken?
jullie gezellig met mij samen eten?
we vandaag niet naar school?
we de tekst morgen ook inleveren? of moet het vandaag?
we vandaag vroeg op school zijn?
hoeven
kunnen
zullen
moeten
willen

Slide 19 - Drag question

Volgende slide
Kies het juiste antwoord.

Slide 20 - Slide

Wat .... (verplichting) jij iedere zondag doen?
A
moet
B
hoef
C
hoeft
D
wilt

Slide 21 - Quiz

Ik .......... (belofte) de kerstboom vanavond versieren.
A
moet
B
kan
C
zal
D
wil

Slide 22 - Quiz

....... je hier roken? (toegestaan)
A
kun
B
kan
C
mag
D
moet

Slide 23 - Quiz

Hij ......... (wens) graag een nieuwe fiets voor zijn verjaardag.
A
hoeft
B
moet
C
mag
D
wil

Slide 24 - Quiz

Ik kan niet bij je op bezoek ........
A
kom
B
komt
C
gekomen
D
komen

Slide 25 - Quiz

Hij zal met Pasen de eieren ........
A
verstopt
B
verstoppen
C
verstop
D
geverstopt

Slide 26 - Quiz

Ik ...... haar een kaart sturen, of ik .... bij haar op bezoek .....
A
kan, kan, gaat
B
kan, kan, gaan
C
moet, moet, gaat
D
moet, moet gegaan

Slide 27 - Quiz

...... (verplichting) wij vandaag naar school?
Nee, het is vakantie, wij ...... niet te gaan.
A
kunnen, moeten
B
moeten, hoeven
C
moeten, kunnen
D
hoeven, hoeven

Slide 28 - Quiz

Formatieve Quiz 1
  • Log in met je naam zoals die op MB staat.
  • Lees de 4 antwoorden met alle aandacht.
  • Denk goed na voordat je het antwoord kiest.

Score : .../ 30

Slide 29 - Slide

Conclusie: Hoe controleer je of jouw zin grammaticaal correct is?
1. De zin moet een van de zes zinstructuren volgen.
2. Het modale werkwoord staat naast het subject en het andere werkwoord (de infinitief) staat aan het einde van de zin.
3. Het modale werkwoord is correct vervoegd.

Hij wil vandaag vijf rondjes in het park rennen.
Morgen kan ik het werk voor je doen.

Slide 30 - Slide

Volgende slide
  1. Maak een correcte zin met de zinsdelen onderaan.
  2.  Begin met de hoofdletter. 
  3. Vervoeg de werkwoorden correct. 
  4. Volg een van zes zinstructuren van de vorige les. 
  5. Let op de plek van het modale werkwoord en het andere werkwoord!

Slide 31 - Slide

Maak een correcte zin met de zinsdelen onderaan. Begin met de hoofdletter. Vervoeg de werkwoorden correct. Volg een van zes zinstructuren van de vorige les. Let op de plek van het modale werkwoord en het andere werkwoord!
Mijn vriend - naar Zweden - verhuizen - zullen - volgend jaar

Slide 32 - Open question

Maak een correcte zin met de zinsdelen onderaan. Begin met de hoofdletter. Vervoeg de werkwoorden correct. Volg een van zes zinstructuren van de vorige les. Let op de plek van het modale werkwoord en het andere werkwoord!
hij - mogen - Daar - niet na 8 uur 's avonds - gaan

Slide 33 - Open question

Maak een correcte zin met de zinsdelen onderaan. Begin met de hoofdletter. Vervoeg de werkwoorden correct. Volg een van zes zinstructuren van de vorige les. Let op de plek van het modale werkwoord en het andere werkwoord!
krijgen - Op haar toets - willen - een goed cijfer - het meisje

Slide 34 - Open question

Formatieve Quiz 2
  • Log in met je naam zoals die op MB staat.
  • Lees de 4 antwoorden met alle aandacht.
  • Denk goed na voordat je het antwoord kiest.

Score : .../ 10

Slide 35 - Slide