Week 11 - Les 2

Prends tes livres!
Quel temps fait-il aujourd'hui?
Quelle est la date d'aujourd'hui?
Qu'est-ce que tu portes aujourd'hui?
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Prends tes livres!
Quel temps fait-il aujourd'hui?
Quelle est la date d'aujourd'hui?
Qu'est-ce que tu portes aujourd'hui?

Slide 1 - Slide

Le planning
  • Corriger les devoirs
  • Le passé composé - regelmatige werkwoorden
  • Un quiz
  • Faire des exercices

Slide 2 - Slide

Le but d'aujourd'hui
  • Ik snap de passé composé en weet hoe ik hem moet vormen.

Slide 3 - Slide

Corriger les devoirs
  • Prends un stylo rouge/autre couleur
  • Corriger ex. 13 - CD’E, p. 31

Slide 4 - Slide

Le passé composé - de voltooid tegenwoordige tijd
  • Wat denken we over de regel?
  • Schrijf maar mee!

Slide 5 - Slide

Passé composé - vorm
De passé composé komt altijd met z'n TWEE

  • het bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

Slide 6 - Slide

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 7 - Slide

Passé composé - 
wat zijn de hulpwerkwoorden?
  • Être (zijn) en avoir (hebben) - net als in het NL!
  • Avoir gebruik je het meeste!
  • Vaak gebruik je hetzelfde woord als de vertaling in het NL: Je suis allé - ik ben gegaan.
  • Let op uitzonderingenBijv: J'ai commencé (ik ben begonnen)

Slide 8 - Slide

Être als hww - bron op LD'E, p 35
16

Slide 9 - Slide

Passé composé - de hulpwerkwoorden
  • Voor de passé composé gebruik je deze hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd (le présent). Het is dus belangrijk deze goed uit je hoofd te kennen! 
  • Deze vervoegingen staan ook op LD'E, p. 100


avoir = hebben
j'ai
tu as 
il, elle, on a
nous avons
vous avez
ils, elles ont 
être = zijn
je suis
tu es
il, elle, on est
nous sommes
vous êtes
ils, elles sont 

Slide 10 - Slide

Passé composé - hoe vorm je het volt. dw.? 
  • In het Frans heb je werkwoorden die eindigen op:
1. -er (zoals regarder = kijken)
2. –ir (zoals choisir = kiezen)

  • Bij regelmatige ww. is het maken van het voltooid deelwoord heel makkelijk. 
1. Bij regarder haal je -er eraf en voeg é toe -  j'ai regardé (ik heb gekeken)
2. Bij choisir haal je -ir eraf en voeg i toe - J'ai choisi (ik heb gekozen) 


Slide 11 - Slide

Passé composé - volt. dw. met être
Kijk goed naar deze voorbeelden. Wat valt je op?

  • Il est allé au collège. Hij is naar school gegaan. 
  • Elle est allée au collège. Zij is naar school gegaan. 
  • Ils sont allés au collège. Zij zijn naar school gegaan. 
  • Elles sont allées au collège. Zij zijn naar school gegaan. 

  • Wanneer het werkwoord in de passé composé wordt vervoegd met het hulpwerkwoord être past het voltooid deelwoord (allé) zich aan het onderwerp (m/vr/mv)

Slide 12 - Slide

Passé composé - hoe staat het in de zin?
Kijk goed naar deze voorbeelden. Wat valt je op?

    • Ik heb een broodje gegeten - J'ai mangé un sandwich.
    • Ik ben naar Amsterdam gegaan - Je suis allé à Amsterdam.

      Slide 13 - Slide

      Passé composé - hoe staat het in de zin?
      Kijk goed naar deze voorbeelden. Wat valt je op?

        • Ik heb een broodje gegeten - J'ai mangé un sandwich.
        • Ik ben naar Amsterdam gegaan - Je suis allé à Amsterdam.

        REGEL : alle werkwoorden bij elkaar houden!

          Slide 14 - Slide

          Passé composé - de ontkenning

          Je n’ai pas regardé un film. Ik heb geen film gekeken.
          Elle n’est pas allée au collège. Zij is niet naar school gegaan.

          • In een ontkennende zin staat ne voor het hulpwerkwoord en pas er direct achter. 

          Slide 15 - Slide

          Prends ton ordinateur!

          Slide 16 - Slide

          timer
          1:30
          avoir
          être
          ont
          es
          avons
          ai
          sommes
          avez
          suis
          a
          as
          sont
          êtes
          est

          Slide 17 - Drag question

          Welke 2 dingen heb je altijd nodig voor het maken van een passé composé?

          Slide 18 - Open question

          Welk hulpwerkwoord gebruik je het meest bij de passé composé?
          A
          être
          B
          avoir

          Slide 19 - Quiz

          Welke zin staat in de Passé composé?
          A
          On a habité à Paris
          B
          Nous habitons à Paris

          Slide 20 - Quiz

          Welke zin is juist?
          A
          nous avons écouté
          B
          nous sommes écouté
          C
          nous écouté

          Slide 21 - Quiz

          Jullie hebben Parijs bezocht.
          A
          Vous avez visité Paris.
          B
          Vous allez visiter Paris.
          C
          Vous visitez Paris.
          D
          Vous avez visiter Paris.

          Slide 22 - Quiz

          Maak een zin in de Passé composé met de volgende woorden:

          Je + manger

          Slide 23 - Open question

          Prends ton agenda et notes les devoirs
          • Maak een samenvatting/mindmap/iets anders over de Passé composé met de regelmatige werkwoorden.
          • Bekijk deze Lessonup thuis met de klassencode: 


          Slide 24 - Slide