H1BK1 blz 100 Vragen / ontkenningen in tegenwoordige tijd

Making Questions with to be or do
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Making Questions with to be or do

Slide 1 - Slide

What are we going to do today?
- What have you learned last lesson?
- Today's goals
- Grammar making questions / negative sentence
- What have you learned this lesson?
- Homework

Slide 2 - Slide

Today's goals
Make questions and negations in the present simple.
- Being able to describe objects in your  backpack and being able to talk about your daily life.

Slide 3 - Slide

wil je een vraag maken?
Dan moet je eerst kijken welk 
werkwoord in de zin staat

Slide 4 - Slide

We are at home this afternoon
A
het werkwoord is: we
B
het werkwoord is: home
C
het werkwoord is: are
D
het werkwoord is: this

Slide 5 - Quiz

I am late for class
A
het werkwoord is: I
B
het werkwoord is: am
C
het werkwoord is: late
D
het werkwoord is: for

Slide 6 - Quiz

Het werkwoord
             is hier 
  • am
  • are
  • is
Dit is het werkwoord : to Be

Slide 7 - Slide

Als we een vraag maken komt : am / are / is  aan het begin van de zin
  • they are late          are they late?
  • he is 12 years old      Is he 12 years old?
  • I am at home       Am I at home?

Slide 8 - Slide

Soms heb je  zinnen zonder am / are / is
Kijk weer goed wat het werkwoord is

Slide 9 - Slide

They always watch a lot of television.
A
het werkwoord is: they
B
het werkwoord is: watch
C
het werkwoord is: a lot of
D
het werkwoord is: always

Slide 10 - Quiz

Mary often eats pizza for lunch.
A
het werkwoord is: often
B
het werkwoord is: pizza
C
het werkwoord is: eats
D
het werkwoord is: for

Slide 11 - Quiz

I go home after my classes.
A
het werkwoord is: go
B
het werkwoord is: home
C
het werkwoord is: after
D
het werkwoord is: classes

Slide 12 - Quiz

de werkwoorden zijn hier :
  • watch
  • eat
  • go
  • fly
  • like
 het werkwoord is dus geen am/ are/ is. Je kunt nu de vraag niet maken door het werkwoord aan het begin van de zin te zetten.

Slide 13 - Slide

Om de vraag te maken zet je aan het begin van de zin : Do of does
Hoe kies je tussen do of does?

Slide 14 - Slide

I do                                         
you do
he does
she does
it does
we do
you do
they do
         Do          * I
                         * you
                         * we
                         * they
                         * het onderwerp is meervoud
 
  
Does       * he
                 * she
                 * it
                 * woorden die je in de plek                             kunt zetten van he /she /it

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Drag question

Slide 17 - Drag question

they always watch a lot of television
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 18 - Quiz

Mary often eats pizza for lunch
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 19 - Quiz

I go home after my classes
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 20 - Quiz

Dus als je een vraag maakt van zinnen waar geen am/ are /is in staat 
Zet je do of does aan het begin van de zin
They eat an apple            Do they eat an apple? 
I sleep a lot         Do I sleep a lot?
We go to Spain          Do we go to Spain? 

Slide 21 - Slide

Zijn we nu klaar?
Nee als je een vraag maakt van zinnen waarin het werkwoord niet am is of are is moet je altijd 2 dingen doen

Slide 22 - Slide

1
zet do of does aan het begin van de zin om de vraag te maken
2
Het werkwoord in de zin zet je terug in de oorspronkelijke vorm : het wordt weer het hele werkwoord

Slide 23 - Slide

2
Mary eats an apple
Het werkwoord : eats moet terug in de                                                             oorspronkelijke vorm 
wordt weer : eat
( de s verdwijnt dus)

Slide 24 - Slide

they always watch a lot of television
A
Do they always watch
B
does they always watch
C
do they always watches
D
does they always watches

Slide 25 - Quiz

Mary often eats pizza for lunch
A
Do Mary often eat
B
does Mary often eat
C
Do Mary often eats
D
does Mary often eats

Slide 26 - Quiz

I go home after my classes
A
Do I often go home
B
do I often goes home
C
does I often go home
D
does I often goes home

Slide 27 - Quiz

maak een goede zin :
Does he is late for class?

Slide 28 - Open question

maak een goede zin :
Has he a wooden leg?

Slide 29 - Open question

Maak een goede vraagzin:
He writes a letter?

Slide 30 - Open question

Extra work:
https://agendaweb.org/verbs/present-simple-interrogative-exercises.html

Slide 31 - Slide

What have you learned this lesson?

Slide 32 - Slide

Homework
Do: Finish exercise 37, 38 and 39
Learn: Grammar Question and Negative

Slide 33 - Slide