Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4
Ontwikkeling: Arm en rijk
1 / 49
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4
Ontwikkeling: Arm en rijk

Slide 1 - Slide

Startopdracht 1; herhaling
Bij dit hoofdstuk komen een aantal begrippen uit de eerdere hoofdstukken weer terug.
Schrijf onderstaande begrippen op een blaadje en de betekenis erachter; probeer het eerst zelf, daarna in tweetallen:
1. arbeidsmigrant
2. bevolkingsdichtheid
3. kolonie
4. levensverwachting
5.pushfactor
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Startopdracht 2; arm & rijk
Stap 1: Schrijf de woorden arm & rijk op een los blaadje.
Stap 2: Schrijf 5 kenmerken op van arme landen en schrijf 5 kenmerken op van rijke landen.
Voorwaarde: het kenmerk moet zichtbaar of meetbaar zijn

Voorbeeld: in arme landen wonen veel mensen in korttenwijken.
timer
7:30

Slide 3 - Slide

§ 4.1: Een wereld van verschillen 

Slide 4 - Slide

Arm en rijk op wereldniveau
Beschrijf, met onderstaande kaart, hoe de verdeling tussen arm en rijk op de wereld is.

Slide 5 - Slide

Arm en rijk; vroeger en nu

Slide 6 - Slide

Arme landen
Arme landen = ontwikkelingslanden
- Veel mensen leven onder de armoedegrens
- Veel mensen werken in de scharreleconomie

Slide 7 - Slide

De armoedegrens
Wanneer mensen geen geld hebben voor basisbehoeften (zoals eten, schoon drinkwater, enz.)

Hoe hoog/laag de armoedegrens is, ligt aan hoe duur eten en drinken is in een land

Slide 8 - Slide

Werken in arme landen
In arme landen werken de meeste mensen in de landbouw

In rijke landen werken de meeste mensen juist in de dienstverlening (bij banken, in winkels, etc.)

Slide 9 - Slide

Opdrachten 
Maak op blz. 98/99 opdr. 1, 2, 4 & 5.

Slide 10 - Slide

Vandaag
  • Schematische samenvatting inleveren (ik kom langs)
  • Feedback geven op elkaars samenvatting
  • (Zeer) korte aantekening § 4.2
  • 'Leren leren'; grote hoeveelheden stof verwerken (§ 4.3)

Slide 11 - Slide

Feedback geven
1. Schrijf op de achterkant één ding op wat goed is aan de samenvatting.
2. Schrijf op de achterkant één ding op wat beter kan aan de samenvatting. 
3. Bekijk vervolgens of je de volgende vragen op basis van de samenvatting kan beantwoorden:

- Op welke manieren kun je welvaart en welzijn meten?
- Kun je beter welzijn of welvaart meten om te bepalen of de levensomstandigheden in een land goed zijn?
- Wat is het verband tussen bbp/per hoofd en de verdeling van de beroepsbevolking?
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Korte aantekening § 4.2

Slide 13 - Slide

Meten van welvaart
- BBP/per hoofd --> hoeveel geld heeft de gemiddelde inwoner
- Verdeling van de beroepsbevolking --> werken er veel mensen in de landbouw of juist in de dienstensector?
- Welzijn --> hoe oud worden mensen?, kunnen ze lezen?, schrijven, wat kunnen mensen kopen voor hun geld?

Slide 14 - Slide

Wat zegt dit plaatje over
koopkracht? -------------->

Slide 15 - Slide

Hoe rijker,
hoe ouder -->

Slide 16 - Slide

De wereld indelen
Op basis van deze kenmerken kun je de wereld in drieën verdelen:

1. Centrum --> Rijkste, meest gezonde landen
2. Semi-periferie --> Landen in opkomst; steeds rijker, steeds gezonder
3. Periferie --> Arme landen; arm, ongezond

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Maak nu § 4.2
timer
15:00

Slide 19 - Slide

'Leren leren' 
Vandaag:
- Markeren
- Beelddenken

Slide 20 - Slide

Markeren
- Neem de leertekst van § 4.3 voor je. 
- Pak een markeerstift (of pen, potlood) en markeer (of onderstreep) de tekst die jij denkt dat belangrijk is om voor de toets te weten.
- Klaar? Vergelijk met je buurman.
timer
5:00

Slide 21 - Slide

Doe ik het goed?
Kan ik met alleen de gemarkeerde gedeeltes de volgende vragen beantwoorden?:
1. Wat is het verschil in sociale en regionale ongelijkheid?
2. Wat is het verschil tussen de formele en informele sector?
3. Waarom heeft het gebruik van BBP/per hoofd ook nadelen om welvaart te meten?
4. Welke nadelen van BBP/per hoofd om welvaart te meten kun je noemen?

Slide 22 - Slide

Beelddenken
1. Schrijf alle begrippen uit § 4.3 voor jezelf op.
2. Ga met je Chromebook op zoek naar een afbeelding (tabel, kaart of grafiek is nog beter!) die bij elk afzonderlijk begrip past. 
3. Schrijf voor jezelf in minimaal 1 zin op wat de gezochte afbeelding te maken heeft met het begrip.
(Bonus: 4. Kun je de afbeeldingen / grafieken die in het lesboek staan koppelen aan de begrippen uit § 4.3?)

Slide 23 - Slide

Voorbeeld
Welk begrip uit hoofdstuk 4 past bij
beide afbeeldingen?

Slide 24 - Slide

Huiswerk
Maak § 4.3 alle opdrachten.

Slide 25 - Slide

Even kort herhalen..
Log in op Lessonup, dan kun je meedoen met de herhaalvragen.

Slide 26 - Slide

Welzijn
Welvaart
Hoog BBP/hoofd
Naar school gaan
Voldoende voedsel kunnen kopen
Toegang tot zorg
Op vakantie kunnen
Een auto hebben

Slide 27 - Drag question

Hoe ontwikkeld een land is, kun je vaak weten door te kijken naar de beroepsbevolking. Wat voor soort werk doen de mensen?
Centrum
Periferie
Semi-periferie
Tertiaire sector
Secundaire sector
Primaire sector

Slide 28 - Drag question

Welk soort land, en waarom?

Slide 29 - Slide

§ 4.4: Globalisering verandert de wereld

Slide 30 - Slide

Globalisering; wat is het?
Wat is globalisering?

Wat heeft deze afbeelding met 
globalisering te maken

Slide 31 - Slide

Globalisering
Is eigenlijk alles wat met internationale handel en de toename daarvan te maken heeft.

Slide 32 - Slide

Waardoor wordt globalisering veroorzaakt?
1. Steeds meer MNO's.
2. Vanaf 1990 --> open grenzen
3. Sneller transport; sneller internet --> de wereld wordt 'kleiner'

Slide 33 - Slide

1. Voorbeelden van MNO's

Slide 34 - Slide

2. Open grenzen
Sinds oprichting Europese Unie: Mensen en goederen mogen zonder grenscontroles in alle lidstaten komen

Slide 35 - Slide

Sneller transport; sneller internet
Vroeger duurde het veel langer om van
plek A naar B te gaan.

Tegenwoordig (vliegtuig, trein; veel sneller!)

Slide 36 - Slide

Gevolgen van globalisering
Vroeger:
Arme landen --> verkoop grondstoffen
Rijke landen --> verwerken grondstoffen tot halffabricaat en eindproduct 
Nu:
Rijke landen verplaatsen hun fabrieken naar lagelonenlanden en maken zelf geen producten meer.

Slide 37 - Slide

Probleem van globalisering
Niet de hele wereld wordt rijker --> landen zonder grondstoffen of vruchtbare grond profiteren niet

Ook binnen rijke landen --> groter verschil arm en rijk (sociale ongelijkheid)

Slide 38 - Slide

Sleep de afbeeldingen naar de juiste categorie.
Grondstoffen
Half
fabricaten
Eindproducten

Slide 39 - Drag question

Laatste periode
 2 cijfers:
- SO-cijfer: toets over 4.5 & 4.6 (herkansbaar). Wo. 8 juni
- Praktische opdracht; toepassen al het geleerde van dit jaar (SO-cijfer). (niet herkansbaar). Inleveren Vr. 17 juni

1 excursie:
- Vr. 24 juni naar het Geofort (bonuspunt!)




Slide 40 - Slide

Eerst de toetsstof
- Je zorgt dat op donderdag 2 juni zowel § 4.5 als § 4.6 schematisch zijn samengevat en alle werkboekopdrachten af zijn.
- Je krijgt van beide paragrafen een korte aantekening, maar je bent grotendeels zelf aan het werk. 
- Op donderdag 2 juni wordt de praktische opdracht uitgelegd en kun je daar aan werken. Je mag ook eerder beginnen (zie Classroom!)

Slide 41 - Slide

§ 4.5: Waarin een klein land groot kan zijn
1. Lees § 4.5 in je lesboek (blz. 98/99) in stilte. 
2a. Begin met de werkboekopdrachten (allemaal) of
2b. Start met je schematische samenvatting.

Over 15 minuten: korte aantekening § 4.5

Slide 42 - Slide

De handelsbalans (van NL)
Handelsbalans: hierop staat alles wat een land verkoopt (export) en wat een land koopt (import).

Export van NL (rijk land): vooral hightechindustrie (zoals chipmachines en machineonderdelen)
Import van NL (rijk land): grondstoffen (olie, gas), kleding en andere lowtechindustrie

Slide 43 - Slide

Hoe ziet de handelsbalans van een arm land er dan uit?

Exportproducten van een arm land: ...

Importproducten van een arm land: ...

Slide 44 - Slide

Blijft Nederland zo rijk?
Steeds meer concurrentie uit lagelonenlanden.

Veel arbeidsintensieve bedrijven vertrekken uit Nederland, omdat deze producten in lagelonenlanden goedkoper kunnen worden gemaakt

Hightechbedrijven kunnen niet zo makkelijk naar een lagelonenland. Waarom niet?

Slide 45 - Slide

§ 4.6: Rijk aan de rand van Europa
1. Lees § 4.6 in je lesboek (blz. 100/101) in stilte. 
2a. Begin met de werkboekopdrachten (allemaal) of
2b. Start met je schematische samenvatting.

Over 15 minuten: korte aantekening § 4.6 

Slide 46 - Slide

Waarom is NL interessant voor mno's?
Meeste landen zijn interessant als ze veel grondstoffen (olie, gas) bezitten. NL heeft dat niet.

NL is wel interessant voor mno's vanwege 
de gunstige ligging aan zee en 
de goede bereikbaarheid

Slide 47 - Slide

Het achterland (van Rotterdam)
Nederland verdient niet alleen geld met de verkoop van producten in Nederland, 
maar de haven van Rotterdam 
bedient eigenlijk heel Europa.

Het gebied dat afhankelijk is van 
een bepaalde haven heet het achterland.

Slide 48 - Slide

'Gevaar' voor Nederland
De wegen (infrastructuur) van NL raakt langzaam vol. 
Er zijn veel files en de mainports (Schiphol en R'dam) mogen niet meer groeien. 

Dit zorgt ervoor dat bedrijven die afhankelijk zijn van transport Nederland niet meer altijd als eerste voorkeur hebben. 

Slide 49 - Slide