What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Voorbereiding schrijfexamen 2F
ZRGVEPL419AK
EXAMEN
SCHRIJVEN 2F
1 / 37
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
37 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
ZRGVEPL419AK
EXAMEN
SCHRIJVEN 2F
Slide 1 - Slide
Schrijven 2F:
- 90 minuten (24 oktober 10.30 - 12.00 uur)
- Op de computer
- Bij dyslexie - faciliteitenpas mee voor extra tijd
- 2 verschillende producten
- minimaal aantal woorden (noteer ook het aantal woorden!)
Slide 2 - Slide
Schrijven 2F:
Tijdens het examen:
- Mobiele telefoon in de tas
- Geen internet gebruiken
- Niet praten met klasgenoten
Bij overtreding wordt het examen afgekeurd en zal er een herkansing aangvraagd moeten worden.
Slide 3 - Slide
1. Schrijfdoelen
Slide 4 - Slide
Informeren
De schrijver wil je iets leren / vertellen wat je eerder nog niet wist
Een krantenartikel
Slide 5 - Slide
Instructie geven
Uitleggen hoe je iets moet doen
Gebruiksaanwijzing / recept
Slide 6 - Slide
Overtuigen
Iemand overtuigen van je mening
Betogende tekst
Slide 7 - Slide
Overhalen / activeren
De schrijver wil dat je iets doet of koopt
Reclametekst
Stemmen, vaccineren
Slide 8 - Slide
Amuseren
De lezer vermaken
Een boek
Slide 9 - Slide
2. Doelgroep
Slide 10 - Slide
Doelgroep
Doelgroep is de groep mensen voor wie je een tekst schrijft.
Omdat je rekening moet houden voor welke doelgroep je schrijft, moet je een goed beeld hebben van de doelgroep.
Slide 11 - Slide
Wat is formeel taalgebruik?
Formeel taalgebruik is netjes en
de toon is beleefd.
Je spreekt diegene aan met 'u'.
Nettere woorden.
Slide 12 - Slide
Wat is informeel taalgebruik?
Taal waarbij je tegen iemand 'je' zegt
of bij de voornaam noemt.
Informeel taalgebruik is wat losser.
Slide 13 - Slide
Tekst
indeling
Slide 14 - Slide
Om een tekst / e-mail te schrijven is het belangrijk dat je weet welke indeling je moet gebruiken.
Iedere tekst bestaat uit een:
- inleiding
- middenstuk
- slot
Slide 15 - Slide
Leestekens
Slide 16 - Slide
Leestekens
Punt
-> aan het einde van een zin.
Vraagteken
-> aan het einde van een vraagzin.
Uitroepteken
-> aan het einde van een uitroep of bevel.
Slide 17 - Slide
Leestekens
Komma
: geeft aan dat je bij het lezen even moet pauzeren / ademhalen.
-> Tussen twee gezegdes
-> bij een opsomming
-> voor voegwoorden
Slide 18 - Slide
Werkwoordspelling
Slide 19 - Slide
1. Tegenwoordige tijd
ik
= stam
ander
= stam + t
meervoud
= hele werkwoord
Slide 20 - Slide
2. Verleden tijd
Sterk werkwoord
= klank verandert (ik loop, ik liep)
Zwak werkwoord
= klank verandert niet
-> gebruik: 't ex-kofschip
- laatste letter er wel in? + te / ten
- laatste letter er niet in? + de / den
Slide 21 - Slide
3. Voltooide tijd
Onregelmatige werkwoorden
= klank verandert
(ik loop - ik liep - ik heb gelopen)
Regelmatige werkwoorden
= klank blijft hetzelfde
-> gebruik: 't ex-kofschip
- laatste letter er wel in? + t
- laatste letter er niet in? + d
(Ik fiets - ik fietste - ik heb gefietst)
Slide 22 - Slide
QUIZ
Slide 23 - Slide
Je hebt dat ................... !(beloven)
- voltooide tijd -
Slide 24 - Open question
Welke is juist?
A
juni
B
Juni
Slide 25 - Quiz
Het vliegtuig ............... (landen) op Schiphol.
- verleden tijd-
A
landt
B
landde
C
lande
D
landen
Slide 26 - Quiz
Pieter ............... (snijden) de worteltjes in kleine stukjes.
Slide 27 - Open question
Hoe schrijf je: stereoinstallatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie
Slide 28 - Quiz
Gijs heeft een zware tijd .................... (hebben)
- voltooide tijd-
Slide 29 - Open question
beste meneer van der beek
In de bovenstaande zin moet(en) ...
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
geen hoofdletters
Slide 30 - Quiz
De leraar ....................(vermoeden)
dat het van internet komt.
Slide 31 - Open question
..... na het eten ga ik een dutje doen
A
'S Middags
B
'S middags
C
's Middags
D
's middags
Slide 32 - Quiz
Zinsopbouw
Slide 33 - Slide
Zinsopbouw
1. Onderwerp (iets of iemand die in de zin iets doet/iets is)
2. Persoonsvorm (eerste werkwoord in de zin)
3. De rest van de zin
4. Het tweede werkwoord
Ik heb een appel gegeten.
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
De rest van de zin
Ik ben
gisteren
met de auto
naar huis
gereden.
Deze volgorde komt het meest voor
:
1.
Tijd
2.
Manier
3.
Plaats
Slide 36 - Slide
Oefenexamen doornemen
één / een
veiligheidsschoenen, werkkleding, vakantiewerk, hieronder
hoofdletters (niet na een komma)
getallen onder de 20 voluit schrijven in letters
na een vraag -> vraagteken?
tweede ipv 2e
De data zijn ipv de data is
Slide 37 - Slide
More lessons like this
Voorbereiding schrijfexamen 2F
9 days ago
- Lesson with
37 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Voorbereiding schrijfexamen 2F
September 2024
- Lesson with
37 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
schrijfexamen 2F - nog even herhalen
March 2022
- Lesson with
43 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Nederlands voorbereiding schrijfexamen 2F
February 2024
- Lesson with
45 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Voorbereiding examen schrijven 2F
May 2022
- Lesson with
45 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
NIV. 2/3/4 - week 49 - Examen schrijven 1
May 2023
- Lesson with
40 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
NIV. 2/3/4 - week 49 - Examen schrijven 1
14 days ago
- Lesson with
40 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
NIV. 2/3/4 - week 49 - Examen schrijven 1
14 days ago
- Lesson with
40 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2