H/V3: W.02 Gr. pers. vnw herhalen

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Schön euch digital wieder zu sehen!
Camera aan en microfoon gedempt! :)

Herzlich Willkommen! H/V3
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Schön euch digital wieder zu sehen!
Camera aan en microfoon gedempt! :)

Herzlich Willkommen! H/V3

Slide 1 - Slide

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
  1. Wie sagt man das?
  2. Personalpronomen in 3. und 4. Fall.
  3. Gibt es noch Fragen?

             


Während der Unterrichtsstunde:

Slide 2 - Slide

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Lernziele:
  • Je kunt vaste uitdrukkingen foutloos in het Duits opschrijven en gebruiken.
  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord in een zin zetten en kunt bepalen of het om de 3e of 4e naamval gaat.

Slide 3 - Slide

noem de persoonlijk voornaamwoorden van het meewerkend voorwerp (3e naamval)

Slide 4 - Mind map

noem de persoonlijk voornaamwoorden van het lijdend voorwerp (4e naamval)

Slide 5 - Mind map

Kapitel 10 - Personalpronomen
Om het persoonlijk voornaamwoord in een zin in te vullen, gelden dezelfde regels voor het invullen van de naamvallen.
  • 3e naamval als;
  • Aan/voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)
  • 4e naamval als;
  • Wat/wie + gezegde + onderwerp
  • Check of er voorzetsels voor het zinsdeel staan.
  • Mit, nach, bei, seit ....
  • Für, gegen, ohne, um ....

Slide 6 - Slide

K. 10
Du sprichst zu schnell. Ich verstehe (jou) gar nicht.

Slide 7 - Open question

K. 10
Der Arzt sollte (mij) Medizin geben.

Slide 8 - Open question

Ich sehe (zij) jeden Tag.

Slide 9 - Open question

K. 10
Ich habe (jullie) Blumen gekauft.

Slide 10 - Open question

K. 10
Die Schüler haben (zij) Schokolade gegeben.

Slide 11 - Open question

Du (fallen)

Slide 12 - Open question

Er (helfen)

Slide 13 - Open question

Es (bewegen)

Slide 14 - Open question

Ihr (halten)

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Kapitel 11 - Grammatik
Sterke werkwoorden met een 'a' in de stam:
'a' verandert bij du en er/sie/es in een 'ä' (a/ä-Wechsel)
z.B.: ich falle – du fällst – er fällt
z.B.: ich lasse – du lässt – er lässt

geldt ook voor: laufen & stoßen.
z.B.: ich laufe - du läufst - er läuft
z.B.: ich stoße - du stößt - er stößt

TIP: Du weißt es nicht mehr? Guck mal auf Seite 32 im Textbuch.

Slide 17 - Slide

H3 - Landeskunde
Mache Aufgabe 17.1 S. 77.
  • Lies den Text selbstständig durch. Beantworte danach die Fragen.
  • Ihr braucht diese Aufgabe für die Prüfung. 

Ihr habt 10 Minuten um die Aufgabe zu machen.
Danach kontrollieren wir sie. 
timer
10:00
TIP: Hast du H4 und H5 auf S. 126 schon erledigt?
Du kannst es bei mir kontrollieren lassen.

Slide 18 - Slide

Tschüs-Ticket!
  • De drie leerdoelen van vandaag.
  • Al gehaald tijdens les?
  • Nee, wat moet je thuis nog doen of ze wel te halen?

Slide 19 - Slide

Je hebt kennis of land en cultuur en kunt hier vragen over beantwoorden.
A
Ja, weiß ich!
B
Nein, noch nicht.
C
Total nicht, ich muss hart arbeiten!

Slide 20 - Quiz