Beeldend taalgebruik

Beeldend taalgebruik
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quiz, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Beeldend taalgebruik

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

  • Je weet wat beeldspraak is en waarom we dit gebruiken.
  • Je hebt met vergelijkingen geoefend.
  • Je hebt kennis gemaakt met de termen 'metafoor' en 'personificatie'.
Lesdoelen

Slide 3 - Slide

Taalgebruik
Figuurlijk: Je zegt iets anders dan je
daadwerkelijk bedoelt. 

  • Het is altijd weer hetzelfde liedje.
  • Die man is stinkend rijk.


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

''Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.''
Waarom bestaat dit figuurlijke taalgebruik?

Slide 6 - Slide

Figuurlijk taalgebruik wordt vaak gebruikt om de betekenis te overdrijven of om het mooi te laten klinken.
Je moet de betekenis van het woord niet letterlijk nemen, het woord wordt dan figuurlijk gebruikt.
Het is een vorm van beeldspraak.
Voorbeelden:
Hij woont in het hart van de stad.
Het is een beer van een vent.
Door hem ben ik nu mooi de sigaar.
Natalie staat te springen om op vakantie te gaan.




Slide 7 - Slide

DE VERGELIJKING
  • Waarom gebruiken we vergelijkingen?
  • Twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken.
  • Een object (o) en een beeld (b).
  • Te herkennen aan signaalwoorden van vergelijking. 

'Na de halve marathon was hij (o) zo rood als een tomaat (b).'

Slide 8 - Slide

Signaalwoorden van vergelijking



net
zoals
hetzelfde
ook
lijkt op
in tegenstelling tot
maar
echter

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

DE METAFOOR
  • Het object (o) wordt weggelaten en wordt vervangen door het beeld (b).
  • Je moet zelf de betekenis achter het beeld (b) vaststellen.

'De tomaat haalde een tijd van 1:58:30 op de halve marathon.'

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

DE PERSONIFICATIE
  • Je stelt een levenloos ding voor als levend persoon.

Het schip danste op de golven.
Het gevaar loert op iedere hoek.
De toekomst lacht ons toe

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Column
I

In deze les leer je wat een  column is en wat de 
kenmerken van een column zijn.

Slide 15 - Slide

We herhalen

...wat een column is en welke kenmerken een column heeft.

Slide 16 - Slide

Dit is een column.Helaas is het te klein om te lezen. Wat valt jou op aan hoe de tekst is vormgegeven? 

Slide 17 - Mind map

Hoe ziet een column eruit?
Bij een column staat vaak een foto van de schrijver. Dit komt omdat columns vaak geschreven worden door bekende figuren. Met een foto erbij weet je gelijk wie zijn mening geeft. 

Een column is meestal niet erg lang. Schrijvers schrijven vaak over actuele zaken, dus ze hebben over het algemeen niet veel tijd om een column te schrijven.
Columns zijn vaak bedoeld als amuserende, overtuigende teksten. In veel columns zijn de doelen vermengd.

Slide 18 - Slide

Wie schrijven columns?
Bekende Nederlanders
Sommige schrijvers beginnen een column op het moment dat ze al beroemd zijn. Er zijn veel cabaretiers  en schrijvers die een column hebben, zoals Özcan Akyol. 
Columnisten
Er zijn ook columnschrijvers die juist vooral bekend zijn van hun columns. Hiernaast zie je Angela de Jong, zij schrijft voor het AD. Ze recenseert voornamelijk films en series.
Let op de typische 'ik-ben-een columnistpose"

Slide 19 - Slide

Column
Daarnaast:
  • Een column komt vaak voor in een tijdschrift, krant of op een website
  • De column wordt vaak vanuit persoonlijke ervaring geschreven. De inhoud is daarom vaak moeilijk te typeren. 
  • Een columnist is in sommige gevallen een vaste wekelijkse/maandelijkse schrijver voor een blad.

Slide 20 - Slide

Opdracht (werk in tweetallen)
- Ieder zoekt een voorbeeld van een column op je telefoon.
- Bespreek kort de kenmerken van een column die jij hebt 
kunnen vinden in die van jou. 


timer
5:00

Slide 21 - Slide

Zelf schrijven
Waar let je op?

Slide 22 - Slide

Inhoud

- Haak in op iets wat er om je heen gebeurt. Groots, maar ook iets kleins. Invalshoek is persoonlijk.
- Houd rekening met je doelgroep. Wat vinden lezers interessant? Wat willen ze weten? Hoe zet je ze aan het denken?

Slide 23 - Slide

Opbouw
- Openingszin, waarmee je met de deur in huis valt: een concrete situatie, prikkelende mening, onverwacht feit.
- breng structuur aan in je column, open prikkelend en beeldend en werk in het middenstuk de kerngedachte uit.
- sluit af met een verrassende wending of een goede uitsmijter, zodat de lezer er nog over nadenkt.
- gebruik rond de 450 woorden.

Slide 24 - Slide

Taalgebruik
- beelden en creatief, verras je lezer!
* Beeldend synoniem- De weggehoonde kandidaat i.p.v. de afgewezen kandidaat, 
* Beeldend bijvoeglijk naamwoord- de altijd glimlachende minister i.p.v. de minister,
* Detail vergroten - Ik drentelde over de Dam aan de kant van Madame Tussaud, tussen fotograverende Japanners en goedgeklede Italianen i.p.v. Ik liep over de Dam tussen de toeristen

Slide 25 - Slide

Opdracht (weer in tweetallen)
- Kies één van de twee columns en bekijk de opbouw. Pakkende openingszin? Wat is de kerngedachte? Wending of uitsmijter? Blijf je er nog even over nadenken?
- Mening van de schrijver duidelijk?
- Herken je beeldend taalgebruik?


timer
5:00

Slide 26 - Slide