Woordsoorten H3 pers.en bez.vnw les 2

Lesplanning:
* 10 min. lezen in je leesboek (bv. voor de boekdoos)
* bespreken / nakijken huiswerk 
* extra oefenen met woordsoorten pers. en bez.vnw

timer
10:00
Schrift open op tafel! Ik kom langs om het huiswerk te bekijken.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning:
* 10 min. lezen in je leesboek (bv. voor de boekdoos)
* bespreken / nakijken huiswerk 
* extra oefenen met woordsoorten pers. en bez.vnw

timer
10:00
Schrift open op tafel! Ik kom langs om het huiswerk te bekijken.

Slide 1 - Slide

Pers.vnw
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.

Wat is het pers.vnw in deze zin? 

Wij gaan morgen in ons fictieboekje werken.
1. Wij
2. gaan
3. ons
4. werken

Slide 2 - Slide

Pers.vnw
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.

Wat is het pers.vnw in deze zin?

Deze week heeft Lucas dat boek van hem geleend.

1. week
2. heeft
3. dat
4. hem

Slide 3 - Slide

Bez.vnw
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.

Wat is het bez.vnw in deze zin?

Voor deze keer hoeven de leerlingen van A1C niet hun leesboek erbij te pakken.

1. deze
2. leerlingen
3. hun
4. pakken

Slide 4 - Slide

Bez.vnw
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Wat is het pers.vnw in deze zin?

Volgende week is haar laatste schoolweek voor de voorjaarsvakantie.

1. week
2. haar
3. schoolweek
4. voorjaarsvakantie

Slide 5 - Slide

Bespreken huiswerk
H3 woordsoorten 
opdracht 1 t/m 3 maken.
We kijken samen de opdrachten na.  

Slide 6 - Slide

Lesoefeningen
We maken de uitgedeelde oefening. Opdracht 1 doen we samen. 
We gaan luisteren (en kijken) en tegelijkertijd de juiste woorden invullen. Daarna vul je in welke woordsoorten de woorden zijn.

Ben je klaar? Dan maak je opdracht 2 en 3 
van de lesoefeningen.
Vragen? Pak de theorie erbij en/of overleg zachtjes met je buurvrouw of -man. 
Als je er dan nog niet uitkomt, steek je je hand omhoog en kom ik eraan.

Slide 7 - Slide

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is.
B
zegt iets over een situatie.
C
duidt een persoon of ding aan.
D
zegt aan wie iets gegeven wordt.

Slide 8 - Quiz

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn ...
A
Zij
B
Zij en aan
C
Hem
D
Zij en hem

Slide 9 - Quiz

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Waar staat het bezittelijk voornaamwoord in de zin?
A
Vóór het zelfstandig naamwoord
B
Achter het werkwoord.
C
Achter het zelfstandig naamwoord.
D
A, B en C zijn fout.

Slide 10 - Quiz

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
huis, liefde, boom
B
zijn, haar, onze
C
die, dat, deze
D
zich, me, je

Slide 11 - Quiz

Bij het huiswerk had ik ... fouten.
A
0 - 5
B
6 - 10
C
11- 15
D
16-20

Slide 12 - Quiz

Welke vragen heb je nog?

Slide 13 - Open question

Ik kan het persoonlijk voornaamwoord in een zin herkennen en benoemen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 14 - Poll

Ik kan het bezittelijk voornaamwoord in een zin herkennen en benoemen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 15 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll