les 2n

Welkom
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- aan het einde van deze les is jouw kennis over woordsoorten opgefrist.
- aan het einde van deze les kun je nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken. 

Slide 2 - Slide

Lesprogramma
- Welkom en introductie (5 min)
- Terugblik en huiswerk (10 min)
- Uitleg voegwoord (5 min)
- Zelfstandig aan het werk (10 min)
- Formatieve toets grammatica woordsoort (20 min)
- Afsluiting (5 min)

Slide 3 - Slide

Terugblik
Opfrissen kennis van woordsoorten



Slide 4 - Slide

Herhaling
1. Grammatica - zin ontleden in zinsdelen: pv, ow, wg en lv
2. Grammatica - zin ontleden in woordsoorten: lw, zn, bn, ww, pers. vnw en bezit. vnw.

Vandaag korte herhaling van:
- hoofdzin en bijzin
- nevenschikkend en onderschikkend voegwoord

Slide 5 - Slide

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon, dier of ding aan.
Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Hij geeft die pen aan mij, het is ook mijn pen. 
Hij= 
mij=
het=
mijn=

Slide 8 - Slide

Is dit volbloedpaard van jullie?
jullie= 

Bij twijfel dus vervangen en kijken wat past: hij, hem of zijn

Slide 9 - Slide

Let op bij
je, haar, jullie, ons en hun
Deze kunnen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord zijn. 
Twijfel je?
Vervang het woord dan door hij, hem of zijn. 
Als je hij of hem kunt gebruiken, dan is het een pers. vnw.
Als je zijn kunt gebruiken, dan is het bezit. vnw.

Slide 10 - Slide

Huiswerk
blz. 247 opdracht 2 
opdracht 1 en 2 op blz. 30 / 31 

Slide 11 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
Enkelvoudige zin = 1 pv = hoofdzin
Samengestelde zin = meerdere pv's = hoofdzin, met hoofd- en of bijzinnen. 
Hoe weet je of je te maken hebt met een hoofd- of bijzin?
1. In een hoofdzin staat een pv op de 1e of 2e plek, in een bijzin meestal achteraan.
2. In een hoofdzin kunnen er geen woorden tussen de pv en het ow geplaatst worden.
Check dit door het woordje niet tussen de pv en ow proberen te plaatsen.

Slide 12 - Slide

Opdracht 2 blz. 247
1 prachtige, antieke, betonnen 
2 vies, rotte, plastic 
3 wollen, oude  
4 kleine, slim 
5 gele, zwarte 
6 aluminium, dure, prachtig 

Slide 13 - Slide

Opdracht 1 blz. 30
1 Mijn = bez.vnw; haar = bez.vnw 
2 je = pers.vnw; onze = bez.vnw 
3 m’n = bez.vnw; zijn = bez.vnw 
4 hun = pers.vnw; hun = bez.vnw 
5 Ik = pers.vnw; jou = pers.vnw  
6 Het = pers.vnw; me = pers.vnw; je = pers.vnw 

Slide 14 - Slide

Voegwoorden
1. Nevenschikkend voegwoord: verbinden twee woorden, woordgroepen of hoofdzinnen. 
dus, en, maar, of en want
2. Onderschikkend voegwoord: verbind een hoofdzin en een bijzin.
zoals: aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra. 

Slide 15 - Slide

Aan de slag
Wat?
Lees de theorie over voegwoorden op blz. 150 en maak opdracht 1, 2 en 4 (blz. 150/151)
Hoe? 
Individueel, je mag fluisterend iets aan elkaar vragen 
Klaar? 
steek je vinger op
timer
10:00

Slide 16 - Slide

Even checken
Deze zin lijkt eenvoudig, maar hij blijkt toch lastig te zijn.
a. maar = nevenschikkend voegwoord (twee vingers)
b. maar = onderschikkend voegwoord (drie vingers)

Slide 17 - Slide

Formatieve toets woordsoorten
Ga in toetsopstelling zitten
Klaar? Steek je vinger omhoog.


Slide 18 - Slide

Afsluiting
Wat?
Lees de theorie over voegwoorden op blz. 150 en maak opdracht 1, 2 en 4 (blz. 150/151)
Hoe? 
Individueel, je mag fluisterend iets aan elkaar vragen 
Klaar? 
steek je vinger op

Slide 19 - Slide