This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Wat gaan we vandaag doen?
maken opdrachten examentraining hoofdstuk
Slide 1 - Slide
Welke is een primaire behoefte?
A
brood
B
smartphone
C
auto
D
vakantie
Slide 2 - Quiz
Wat is een nationaal inkomen?
A
Al het geld dat de overheid verdient
B
Al het geld dat de inwoners verdienen
C
Het totaal van de import en export
D
Alle belastinginkomsten
Slide 3 - Quiz
Nationaal inkomen
alleen meetellen:
primaire inkomen
inkomen uit arbeid
inkomen uit bezit
overdrachtsinkomens (bv uitkeringen) tel je NIET mee
(= secundaire inkomen)
Slide 4 - Slide
Wat geeft een Lorenz curve aan?
A
Hoeveel geld mensen verdienen.
B
Welk % van de mensen welk % verdient.
C
Hoe (on)gelijk het inkomen verdeeld is.
D
Hoe eerlijk het inkomen verdeelt wordt.
Slide 5 - Quiz
Kijk naar de grafiek. Wat geeft de Lorenz curve aan ?
A
de armste 30% van de mensen verdient 30% van het inkomen
B
de armste 30% van de mensen verdient 3% van het inkomen
C
de rijkste 70 % van de mensen verdient 40 % van het inkomen
D
de rijkste 30 % van de mensen verdient 60% van het inkomen
Slide 6 - Quiz
Inkomensverdeling betekent:
A
de manier waarop de mensen hun geld verdienen
B
de manier om waarbij het geld eerlijk verdeeld wordt
C
de manier waarop het inkomen is verdeeld over de mensen
Slide 7 - Quiz
De inkomensverdeling in ontwikkelingslanden is
A
hetzelfde als in Nederland
B
gelijker verdeeld dan in Nederland
C
ongelijker verdeeld dan in Nederland
Slide 8 - Quiz
De optelsom van alle inkomens uit arbeid en bezit, zoals loon, rente, winst, huur en pacht, vormen samen...
A
Het nationaal inkomen
B
Inkomen per hoofd van de bevolking
C
Welvaart
D
Welzijn
Slide 9 - Quiz
1. Wat stijgt als BBP stijgt ?
A
welzijn
B
welvaart
Slide 10 - Quiz
Waardoor kan je welvaart toenemen?
A
Het kopen van goederen en diensten
B
Zelfvoorziening
C
Collectieve voorzieningen die de overheid produceert
D
Door langer te werken
Slide 11 - Quiz
CBS: ... stijgt voor derde maand op rij. In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend. Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer
Slide 12 - Quiz
A
In 2016 is het CPI 103
B
In 2016 is het CPI 105
C
In 2016 is het CPI 113
Slide 13 - Quiz
De prijs van een boek was in 2016 € 15,00 (basisjaar) en in 2017 € 15,30. Bereken het indexcijfer van 2017.
A
101
B
102
C
103
D
104
Slide 14 - Quiz
Wat is inflatie?
A
Algemene stijging van de prijzen
B
Een stijging van de koopkracht
C
Hetzelfde als deflatie
D
Een daling van de koopracht
Slide 15 - Quiz
Inflatie kan verschillende oorzaken hebben. Wat is een mogelijke oorzaak van inflatie?
A
De lonen worden dit jaar niet verhoogd.
B
De btw-tarieven stijgen.
C
Het aanbod van producten stijgt.
D
De vraag naar goederen en diensten neemt af.
Slide 16 - Quiz
Wat is géén oorzaak van inflatie?
A
de loon-prijsspiraal
B
hogere grondstofprijzen
C
meer aanbod
D
BTW-verhoging
Slide 17 - Quiz
Primaire behoeften zijn ...
A
de noodzakelijke behoeften.
B
de luxe behoeften.
Slide 18 - Quiz
Het hebben van een fiets is een ...
A
primaire behoefte.
B
secundaire behoefte
Slide 19 - Quiz
Wat is MARKETING?
A
Alles wat een bedrijf onderneemt om meer te verkopen.
B
Instrumenten die je
gebruikt op de verkoopmarkt.
C
Een methode om
de winst te vergroten.
D
Een engels woord
voor winkel.
Slide 20 - Quiz
De 6P's worden ook wel ... genoemd.
A
Marketing hulpmiddelen
B
Marketing instrumenten
C
Marketing
groepering
D
Marketing
gereedschap
Slide 21 - Quiz
Personeel
Plaats
Product
Promotie
Prijs
Presentatie
Slide 22 - Drag question
Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.
Slide 23 - Quiz
Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist
Slide 24 - Quiz
Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden
Slide 25 - Quiz
Het stijgen van de prijzen van goederen en diensten noemen we ...
A
inflatie
B
deflatie
Slide 26 - Quiz
Inflatie is dat geld:
A
Meer waard wordt
B
Minder waard wordt
Slide 27 - Quiz
Stijging inkomen in % - inflatie in % = ....
A
reëel inkomen
B
nominaal inkomen
C
modaal inkomen
D
duurzaam inkomen
Slide 28 - Quiz
De inflatie is 0,5% Je nominale loon stijgt met 1,2% Hoeveel % verandert je koopkracht?
A
-0,5%
B
-0,7%
C
+1,7%
D
+0,7%
Slide 29 - Quiz
Bereken het CPI voor dit jaar.
Slide 30 - Open question
maken examentraining hoofdstuk 1
blz 34 en 35
Als je klaar bent ga je verder met examentraining hoofdstuk 2