2M | CHAPITRE 2 | werkwoorden op ER + bijvoeglijk naamwoord

2M | CHAPITRE 2 

WERKWOORDEN OP -ER & BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare school

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

2M | CHAPITRE 2 

WERKWOORDEN OP -ER & BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Slide 1 - Slide

Wat is de stam van het werkwoord
rougir
A
rougi
B
rougie
C
roug
D
rougir

Slide 2 - Quiz

Werkwoorden op IR
Tu chois...
A
is
B
issons
C
it
D
issues

Slide 3 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist vorm?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 4 - Quiz

Werkwoorden op IR
Elle (réussir)
A
réussis
B
réussissent
C
réussit
D
réusit

Slide 5 - Quiz

Werkwoorden op IR
Nous (punir)
A
punissons
B
punissent
C
punissez
D
punis

Slide 6 - Quiz

werkwoorden op - ir
Je ... (grossir)
A
grosis
B
grossis
C
grossit
D
grossissent

Slide 7 - Quiz

werkwoorden op -ir
Ils ... (grandir)
A
grandi
B
grandit
C
grandissent
D
grandissont

Slide 8 - Quiz

Ik begrijp de werkwoorden op -ir
A
Helemaal!
B
Helemaal niet!
C
Een beetje
D
Bijna helemaal.

Slide 9 - Quiz

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 10 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Monique est très sportive
B
Monique est très sportifs
C
Monique est très sportif
D
Monique est très sportives

Slide 12 - Quiz

Wat is GEEN bijvoeglijk naamwoord ?
A
beau
B
petit
C
qui
D
grand

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.

Slide 14 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is vrouwelijk enkelvoud?
A
belle
B
beau
C
sportif
D
gros

Slide 15 - Quiz

Wat zijn werkwoorden op - er?
A
parler
B
avoir
C
manger
D
aimer

Slide 16 - Quiz

Reglematige werkwoorden op -er

Je .................... (chercher)
A
cherchez
B
cherches
C
cherchent
D
cherche

Slide 17 - Quiz

Werkwoorden op -ir
Wat doe je als EERST in het stappenplan om de goede uitgang te vinden voor een werkwoord?
(2 antwoorden invullen)
A
Je vult de uitgang bij de goede persoon in.
B
Je haalt -ir van het werkwoord af.
C
Je schrijft op wat goed klinkt.
D
Je kijkt wat het hele werkwoord is.

Slide 18 - Quiz

Hoe maak je een bijvoeglijk naamwoord 'meervoud' ?
A
er hoeft niks achter
B
met een extra -s of -es
C
met een extra -e
D
met een extra -i

Slide 19 - Quiz

Wat is NIET de goede vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle est une grande fan
B
J' ai passé une bonne soirée
C
C' est une petit chambre
D
c'est la nouvelle marque

Slide 20 - Quiz

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures vertes.
B
Elle porte les chaussures vert.

Slide 21 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord is een woord ...
A
waar je de, het, een voor kunt zetten
B
dat een handeling laat zien (werkwoordsvorm)
C
dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord
D
Een woord waar je 'aan' of 'voor' kunt zetten

Slide 22 - Quiz

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
(Alyssa is een meisje)
A
Alyssa est très heureux
B
Alyssa est très heureus
C
Alyssa est très heureuse
D
Alyssa est très heureuxs

Slide 24 - Quiz

Ik geef mezelf dit cijfer voor MEEDOEN in deze les
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll