Persoonlijke voornaamwoorden 1e en 4e naamval

Grammatik Kapitel 6
Het persoonlijke voornaamwoord in de 1e en 4e naamval
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Grammatik Kapitel 6
Het persoonlijke voornaamwoord in de 1e en 4e naamval

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
1. Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de eerste naamval.

2. Je weet hoe je de 4e naamval vindt.

3. Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de 4e naamval.

4. Je kent de voorzetsels van de vierde naamval.


Slide 2 - Slide

Welke
persoonlijk voornaamwoorden
in het Duits ken je?
Antwoord elke keer met één woord.

Slide 3 - Mind map


(Ik) ... lade Anna auch ein.

Slide 4 - Open question


Wartest ... (jij) schon lange?

Slide 5 - Open question


Reitet ... (jullie) immer zusammen?

Slide 6 - Open question

Das Geschenk ist für ... (mij).

Slide 7 - Open question

Hast du auch etwas für ... (hen) gekauft?

Slide 8 - Open question


... ... (zonder jullie) ist die Reise nicht halb so toll.

Slide 9 - Open question


Habt ihr einen Prospekt ... ... (voor ons) mitgebracht?

Slide 10 - Open question


Es geht immer [om haar] ... ... .

Slide 11 - Open question


Er will [tegen jou] ... ... spielen!

Slide 12 - Open question


[Door hem] ... ... kannst du viel lernen.

Slide 13 - Open question

Groep 1:

6 punten of meer? Dan hoor je bij deze groep

Deze groep gaat zelfstandig aan het werk met het volgende:
Wiederholung 7, Aufgabe 1 bis 9

Jullie werken in stilte
Heb je een vraag? Noteer deze even.



Groep 2:

5 punten of minder? Dan hoor je bij deze groep

Je komt in de rij voor het bureau zitten. We herhalen samen de grammatica.

Slide 14 - Slide

Wat is een naamval?
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Naamval = zinsdeel

Slide 15 - Slide

Persoonijk voornaamwoord in de 
4e naamval = lijdend voorwerp
In het Nederlands:
Zin: Heb je ik gezien?
ik --> mij
Correct is: Heb je mij gezien?
In het Duits:
Zin: Hast du ich gesehen?
ich --> mich
Correct is: Hast du mich gesehen?
Het lijdend voorwerp is in het Duits de 4e naamval.
Vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
In de voorbeeldzin:
  • Vraag: Wie/wat heb jij gezien?
  • Antwoord: mij / mich

Slide 16 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 
1e en 4e naamval
1e naamval:
  • ik          jij         hij        zij        het        wij      jullie      zij          u
  • ich       du       er         sie        es         wir     ihr          sie         Sie 

4e naamval:
  • mij       jou      hem    haar    het       ons     jullie     hen        u  
  • mich   dich   ihn       sie       es          uns     euch    sie          Sie


Sommige persoonlijk voornaamwoorden zijn hetzelfde in de 1e en 4e naamval!

Slide 17 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Voorzetsels behorend bij 4e naamval:
  1. für = voor                    4. um = om
  2. gegen = tegen          5. durch = door
  3. ohne = zonder          6. bis = tot

Voorbeeld:

1. Ich kaufe Brot für dich.
2. Wer spielt morgen gegen euch?

Slide 18 - Slide

Stappenplan

Stap 1:  Staat er een voorzetsel in de zin?

Ja? > 4e naamval: durch, für, gegen, ohne, um, bis

Nee? > Ga naar stap 2


Stap 2: Ontleden / vragen stellen

1e naamval: onderwerp (hij) 

4e naamval: lijdend voorwerp (hem) 

Onderwerp (1e)
wie/wat + persoonsvorm / gezegde

gezegde = alle werkwoorden in de zin
Lijdend voorwerp (4e)
wie/wat + persoonsvorm / gezegde + onderwerp

gezegde = alle werkwoorden in de zin

Slide 19 - Slide

Leerdoelen 1/1
kennen
1. Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de eerste naamval. Noem er minstens 3.
2. Hoe vind je de 4e naamval?
3. Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de 4e naamval. Noem er minstens 3.
4. Je kent de voorzetsels van de vierde naamval. Noem ze alle 6.


Slide 20 - Slide

Beantwoord de leerdoelen van deze les.
(Zie voor de leerdoelen de vorige slide).
timer
1:00

Slide 21 - Open question