Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of een ding.
De aanwijzende voornaamwoorden zijn 'deze', 'dit', 'die', en 'dat'. Een aanwijzend voornaamwoord geeft precies aan wie of wat je bedoelt.
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets of iemand is.
De vragende voornaamwoorden zijn 'wie', 'wat', 'welk(e)' en 'wat voor (een)'. Een vragend voornaamwoord gebruik je om te vragen naar een mens, dier of ding.
Sommige werkwoorden hebben een wederkerend voornaamwoord. Dit voornaamwoord verwijst naar het onderwerp.