H3 Leesvaardigheid les 1 Verbanden en signaalwoorden en Taalweetjes rijm
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3
This lesson contains 48 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Hoofdzaken en hoofdgedachte
Slide 3 - Slide
Leesvaardigheid
Verbanden en signaalwoorden H3
Les 1
Slide 4 - Slide
Lesdoel
Leesvaardigheid H3: Verbanden en signaalwoorden
Aan het eind van de les heb je geleerd dat je d.m.v. signaalwoorden de verbanden tussen zinnen en alina's kan benoemen.
Slide 5 - Slide
Leesvaardigheid
Tekstdoel en Publiek
Huiswerk
Slide 6 - Slide
Huiswerk Hoofdstuk 1
nakijken
H1: Opdrachten 1 t/m5 van H1: hoodzaken en hoofdgedachte blz. 44 t/m 47
H2: Opdracht 1: Tekstdoel en publiek
Slide 7 - Slide
Opdracht 1
Slide 8 - Slide
Opdracht 1
Slide 9 - Slide
Opdracht 1
Slide 10 - Slide
Opdracht 1
Slide 11 - Slide
Opdracht 2
Slide 12 - Slide
Opdracht 2
Slide 13 - Slide
Opdracht 3
Slide 14 - Slide
Opdracht 4
Slide 15 - Slide
Opdracht 5
Slide 16 - Slide
Opdracht 5
Slide 17 - Slide
Huiswerk Hoofdstuk 2
nakijken
H2: Opdracht 1: Tekstdoel en publiek
Slide 18 - Slide
Huiswerk Hoofdstuk 2
nakijken opdracht 1
Slide 19 - Slide
Leesvaardigheid
Tekstdoel en publiek
Slide 20 - Slide
Leesvaardigheid Hoofdstuk 2
Tekstdoel en publiek
Maak opdracht 5 (blz. 46)
Slide 21 - Slide
Leesvaardigheid
Verbanden en signaalwoorden H3
Slide 22 - Slide
Leesvaardigheid
Verbanden en signaalwoorden H3
Startopdracht: blz. 68
Slide 23 - Slide
Startopdracht
Wat wordt er in de tekst opgesomd?
Slide 24 - Slide
Startopdracht
Slide 25 - Slide
Startopdracht
De bereidingswijze van het gerecht ontbreekt.
Bedenk hoe je stap voor stap met de ingrediënten de poffert zou maken.
Gebruik doe-woorden.
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Video
Verbanden en signaalwoorden
In teksten hebben zinnen en alinea’s met elkaar te maken.
Ze houden verband met elkaar.
Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt.
Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen.
Er zijn verschillende soorten verbanden.
Slide 28 - Slide
Opsomming
Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals:
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, bovendien, tevens, daarnaast, ten slotte, en.
Slide 29 - Slide
Opsomming
Je kunt een opsomming ook herkennen aan opsommingstekens:
zoals een dubbele punt (:),
liggende streepjes (-),
getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•)
Bijvoorbeeld:
Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.
Slide 30 - Slide
Tegenstelling
Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant, daarentegen.
Bijvoorbeeld:
Veel jongeren willen graag in de vakantie wat bijverdienen, maar niet elke klus is aantrekkelijk of levert genoeg geld op.
Slide 31 - Slide
Voorbeeld of toelichting
Een voorbeeld (toelichting) herken je aan signaalwoorden zoals: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere, ter illustratie.
Een voorbeeld of toelichting volgt vaak na een algemene uitspraak.
Bijvoorbeeld:
Je kunt afspraken voor een reis laten vastleggen in een reisovereenkomst. Denk aan het aantal excursies dat je per week wilt doen.
Slide 32 - Slide
Verbanden en signaalwoorden
Maak opdracht 1 blz. 69
Slide 33 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
1. Het schuingedrukte (cursieve) deel boven de tekst is de inleiding. Deze inleiding geeft:
een korte samenvatting vooraf.
Slide 34 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
2. Welke signaalwoorden voor een opsomming staan er in de inleiding?
Niet alleen … ook, daarnaast.
Slide 35 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
3. Bedenk een tussenkopje dat past bij de inhoud van alinea 1 tot en met 4.
Het juiste antwoord bevat:
Smaakpapillen.
Slide 36 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
4. ‘Hoe komt dit eigenlijk?’ (inleiding)
In welke alinea(’s) wordt deze vraag beantwoord?
alinea 6 en 7
Slide 37 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
5. Wat is het doel van de tekst?
Het juiste antwoord bevat:
Informeren.
Slide 38 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
6. Leg uit dat de uitspraak ‘Je proeft eigenlijk met je hersenen’ juist is. Maak voor je uitleg gebruik van de informatie in alinea 1, 2 en 5.
De smaaksensoren in je mond zijn zenuwuiteinden die in verbinding staan met je hersenen en dus de smaak doorgeven aan de hersenen.
Slide 39 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
7. Welk signaalwoord voor een opsomming herken je in alinea 2?
Tevens.
Slide 40 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
8. Waarom denk je dat voedingsproducenten gebruikmaken van smaakversterkers?
Door ve-tsin wordt de eetlust voor bepaalde voedingsproducten versterkt. Het kan de consument stimuleren bepaalde producten te gebruiken, waardoor de producent meer van het product verkoopt.
Slide 41 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
9. Welk signaalwoord voor een toelichting staat er in alinea 4?
Zo.
Slide 42 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
10. Welke signaalwoorden voor een tegenstelling staan er in alinea 6?
Hoewel … toch.
Slide 43 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
11. Wat is het verband tussen alinea 6 en 7?
opsomming.
Slide 44 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
12. Wat wordt er in alinea 7 opgesomd?
In alinea 7 staat een opsomming van factoren die een rol spelen bij het ontwikkelen van een smaakvoorkeur.
Slide 45 - Slide
Opdracht 1
antwoorden
13. ‘Smakelijk eten’ (titel) Welke zin uit de tekst past het best bij deze titel?
'Welke smaken je lekker vindt, wordt behalve door gewenning ook beïnvloed door geur, geluid en gedachten en meningen over producten.' (al. 7)