H3 Leesvaardigheid : Verbanden en signaalwoorden

Leesvaardigheid
Verbanden en signaalwoorden H3
Les 1
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid
Verbanden en signaalwoorden H3
Les 1

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Leesvaardigheid H3: Verbanden en signaalwoorden 
  • Aan het eind van de les heb je geleerd dat je d.m.v. signaalwoorden de verbanden tussen zinnen en alina's kan benoemen. 

Slide 2 - Slide

Huiswerk Hoofdstuk 2
nakijken
H2: Opdracht 1: Tekstdoel en publiek

Slide 3 - Slide

Huiswerk Hoofdstuk 2
nakijken opdracht 1

Slide 4 - Slide

Leesvaardigheid
Tekstdoel en publiek

Slide 5 - Slide

Leesvaardigheid
Verbanden en signaalwoorden H3

Slide 6 - Slide

Leesvaardigheid
Verbanden en signaalwoorden H3
Startopdracht: blz. 68

Slide 7 - Slide

Startopdracht

Wat wordt er in de tekst opgesomd?

Slide 8 - Slide

Startopdracht

Slide 9 - Slide

Startopdracht
De bereidingswijze van het gerecht ontbreekt. 

Bedenk hoe je stap voor stap met de ingrediënten de poffert zou maken. 

Gebruik doe-woorden.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Verbanden en signaalwoorden
  • In teksten hebben zinnen en alinea’s met elkaar te maken. 
  • Ze houden verband met elkaar. 
  • Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt.
  • Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen. 
  • Er zijn verschillende soorten verbanden.

Slide 12 - Slide

Opsomming
Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals: 

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, bovendien, tevens, daarnaast, ten slotte, en. 

Slide 13 - Slide

Opsomming
Je kunt een opsomming ook herkennen aan opsommingstekens:
  • zoals een dubbele punt (:), 
  • liggende streepjes (-), 
  • getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•)

Bijvoorbeeld:
Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.

Slide 14 - Slide

Tegenstelling
Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant, daarentegen. 

Bijvoorbeeld:
Veel jongeren willen graag in de vakantie wat bijverdienen, maar niet elke klus is aantrekkelijk of levert genoeg geld op.

Slide 15 - Slide

Voorbeeld of toelichting
Een voorbeeld (toelichting) herken je aan signaalwoorden zoals: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere, ter illustratie. 

Een voorbeeld of toelichting volgt vaak na een algemene uitspraak. 

Bijvoorbeeld:
Je kunt afspraken voor een reis laten vastleggen in een reisovereenkomst. Denk aan het aantal excursies dat je per week wilt doen.

Slide 16 - Slide

Verbanden en signaalwoorden
Maak opdracht 1 blz. 69

Slide 17 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
1. Het schuingedrukte (cursieve) deel boven de tekst is de inleiding. Deze inleiding geeft: 

een korte samenvatting vooraf.

Slide 18 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
2. Welke signaalwoorden voor een opsomming staan er in de inleiding?

Niet alleen … ook, daarnaast.

Slide 19 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
3. Bedenk een tussenkopje dat past bij de inhoud van alinea 1 tot en met 4.

Het juiste antwoord bevat:

Smaakpapillen.

Slide 20 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
4. ‘Hoe komt dit eigenlijk?’ (inleiding)
In welke alinea(’s) wordt deze vraag beantwoord?

alinea 6 en 7

Slide 21 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
5. Wat is het doel van de tekst?

Het juiste antwoord bevat:
Informeren.

Slide 22 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
6. Leg uit dat de uitspraak ‘Je proeft eigenlijk met je hersenen’ juist is. Maak voor je uitleg gebruik van de informatie in alinea 1, 2 en 5.


De smaaksensoren in je mond zijn zenuwuiteinden die in verbinding staan met je hersenen en dus de smaak doorgeven aan de hersenen.

Slide 23 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
7. Welk signaalwoord voor een opsomming herken je in alinea 2?

Tevens.

Slide 24 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
8. Waarom denk je dat voedingsproducenten gebruikmaken van smaakversterkers?

Door ve-tsin wordt de eetlust voor bepaalde voedingsproducten versterkt. Het kan de consument stimuleren bepaalde producten te gebruiken, waardoor de producent meer van het product verkoopt.

Slide 25 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
9. Welk signaalwoord voor een toelichting staat er in alinea 4?

Zo.

Slide 26 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
10. Welke signaalwoorden voor een tegenstelling staan er in alinea 6?

Hoewel … toch.

Slide 27 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
11. Wat is het verband tussen alinea 6 en 7?

opsomming.

Slide 28 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
12. Wat wordt er in alinea 7 opgesomd?

In alinea 7 staat een opsomming van factoren die een rol spelen bij het ontwikkelen van een smaakvoorkeur.

Slide 29 - Slide

Opdracht 1
antwoorden
13. ‘Smakelijk eten’ (titel) Welke zin uit de tekst past het best bij deze titel?

'Welke smaken je lekker vindt, wordt behalve door gewenning ook beïnvloed door geur, geluid en gedachten en meningen over producten.' (al. 7)

Slide 30 - Slide

Huiswerk
Verbanden en signaalwoorden H3
Maak opdracht 2 en 3 (blz. 70/ 71)

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide