Blok 3 - grammatica - woordsoorten - znw - lw

Welkom bij Nederlands!
- Telefoons in in de tas?
- Spullen op tafel?
- We beginnen met  lezen.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
- Telefoons in in de tas?
- Spullen op tafel?
- We beginnen met  lezen.

Slide 1 - Slide

Lekker lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Lesprogramma

  1. Uitleg - grammatica  - woordsoortbenoeming
  2. Zelfstandig werken
  3. Huiswerk

Slide 3 - Slide

Het broertje loopt naar zijn vader.
Zinsdeel: een of meer woorden in een zin die bij elkaar horen.

Woordsoort: ieder woord in een zin is een soort woord dat je kunt benoemen. Bijvoorbeeld: lidwoord, zelfstandig naamwoord.

Slide 4 - Slide

Lesdoel - woordsoortbenoeming

  • Aan het einde van de les kun je in je eigen woorden uitleggen wat een zelfstandig naamwoord is.
  • Aan het einde van de les kun de drie lidwoorden opnoemen
  • Aan het einde van de les weet je wat onbepaalde en bepaalde lidwoorden zijn.

Slide 5 - Slide

Uitleg zelfstandig naamwoord (znw)
Lesboek blz. 122
  • Woorden voor mensen, dieren en dingen noem je zelfstandige naamwoorden. (boom)
  • Voor een zelfstandig naamwoord kun je altijd de, het of een zetten. (de boom)
  • Een zelfstandig naamwoord kan enkelvoud zijn of meervoud. (de boom, de bomen)
  • Van een zelfstandignaamwoord kun je een verkleinwoord maken. (boompje)
  • Ook namen (mensen, dieren, planten, maanden, rivieren, plaatsen en landen) zijn zelfstandige naamwoorden. (Krommenie, Schiphol, Nike, maart)

Slide 6 - Slide

Uitleg lidwoord (lw)
Lesboek blz. 123
Voor elk zelfstandig naamwoord kan een lidwoord (lw) staan: de, het en een.

Meervoud? -> altijd de
het kind -> de kinderen
een boom -. de bomen

Verkleinwoorden enkelvoud? -> altijd het
de vrouw -> het vrouwtje

Verder geen regels voor de of het. Bij twijfel: woordenboek

Slide 7 - Slide

Onbepaald/bepaald lidwoord
De en het zijn bepaalde lidwoorden - je weet precies wat er bedoeld wordt.
Een is een onbepaald lidwoord

Ik leg het boek "Spijt"op de keukentafel. 

Ik leg een boek (welk boek?) op een tafel (welke tafel?).

Slide 8 - Slide

Breinbreker
Heb je het grote raam dichtgedaan?
Heb je het tegen hem gezegd?

Is het in beide zinnen een lidwoord?

Slide 9 - Slide

Mijn oma heeft een trui gebreid.
Zelfstandig naamwoord?
A
mijn - trui
B
oma - trui
C
heeft gebreid
D
oma

Slide 10 - Quiz

Mijn oma heeft een trui gebreid.
Wat is "een" in deze zin?
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen van beide

Slide 11 - Quiz

De trui met Bert en Ernie erop kriebelt in mijn nek.
Zelfstandige naamwoorden?
A
trui - nek
B
Bert - Ernie
C
erop - trui - nek
D
trui - Bert - Ernie - nek

Slide 12 - Quiz

De trui met Bert en Ernie erop kriebelt in mijn nek.
Wat is "de"?
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord

Slide 13 - Quiz

Ik doe liever een kledingstuk aan dat zij niet gebreid heeft.
Zelfstandige naamwoorden?
A
ik
B
kledingstuk - zij
C
liever gebreid heeft
D
kledingstuk

Slide 14 - Quiz

Ik doe liever een kledingstuk aan dat zij niet gebreid heeft.
Wat is "een" ?
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen van beide
D
zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Quiz

Huiswerk
Je maakt online
van Grammatica woordsoorten
par. 3
alle opdrachten.

Slide 16 - Slide