1.3 Heb je geld nodig om te ruilen (vwo)

1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?

Slide 1 - Slide

De budgetlijn gebruiken we omdat
A
Deze lijn producten weergeeft
B
Deze lijn alle mogelijke product combinaties weergeeft bij 2 producten die je maximaal kunt kopen met een bepaald budget
C
je dan beter kunt kiezen
D
dan weet je hoeveel je kunt overhouden

Slide 2 - Quiz

€ 2,50 zakgeld per week is
A
€ 10,- per maand
B
€ 125,- per jaar
C
€ 32,50 per kwartaal

Slide 3 - Quiz

Je tekent een budgetlijn-grafiek wat staat er op de assen?
A
De prijs van de goederen.
B
De prijs van de goederen in % van het budget.
C
hoeveel producten je kan kopen
D
Het evenwicht

Slide 4 - Quiz

Vaste lasten
Dagelijkse uitgaven
Incidentele uitgaven
hagelslag
huur
melk
nieuwe wasmachine
abonnement krant
Reparatie dak

Slide 5 - Drag question

Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
overdrachtsinkomen
winst van je bedrijf
loon
huurtoeslag
Rente
WW-uitkering

Slide 6 - Drag question

Waar staat de M voor in de formule:
M=PXx + PYy
A
Inkomen (budget)
B
Prijs van het product
C
Hoeveelheid van het product

Slide 7 - Quiz

Hoeveel milkshakes kan
Piet kopen met zijn
budget?
A
5 milkshakes
B
10 milkshakes
C
15 milkshakes
D
20 milkshakes

Slide 8 - Quiz

Welke verandering
zie je?
A
het inkomen is met 25 % gedaald
B
Het broodje is in prijs gedaald naar €4
C
Het t-shirt is 20% duurder geworden

Slide 9 - Quiz

Welke verandering
zie je?
A
het inkomen is met 25 % gedaald
B
Het broodje is in prijs gedaald naar €4
C
Het t-shirt is 20% duurder geworden

Slide 10 - Quiz

Welke verandering
zie je?
A
het inkomen is met 25 % gedaald
B
Het broodje is in prijs gedaald naar €4
C
Het t-shirt is 20% duurder geworden

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat is een voorbeeld van directe ruil?
A
Fruit ruilen tegen groente
B
Kleding verkopen op de markt
C
een auto kopen
D
Kleding verkopen op marktplaats

Slide 21 - Quiz

Welk middel past niet bij
de 3 functies van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 22 - Quiz

Giraal geld
A
munten
B
bankbiljetten
C
geld op je betaalrekening
D
munten en bankbiljetten

Slide 23 - Quiz

Met fiduciair geld wordt bedoeld...
A
dat het geen vals geld is
B
het vertrouwen dat iedereen de waarde accepteert
C
het vertrouwen dat iedereen betaalt
D
dat je hoopt dat het betalen goed gaat

Slide 24 - Quiz

Maak de zin af.
Een daling van de koopkracht kan het gevolg zijn van ...
A
Deflatie
B
Inflatie

Slide 25 - Quiz

opdrachten paragraaf 1.3
Maken opdracht 30 - 39

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Volgende les
We behandelen de tweede helft van paragraaf 1.3 over berekenen procentuele verandering en  indexcijfers 

Slide 28 - Slide

Huiswerk
Maken opdracht 30 - 39 paragraaf 1.3

Slide 29 - Slide