Alle middelen die je nodig hebt om te produceren, noem je ....
.
Sleep het begrip naar de juiste plaats.
produceren
diensten
productiefactoren
bedrijfskolom
arbeidsintensief
kapitaalintensief
mechanisatie
automatisering
toegevoegde waarde
1 / 16
next
Slide 1: Drag question
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
... is het maken van goederen
of het leveren van ...
Alle middelen die je nodig hebt om te produceren, noem je ....
.
Sleep het begrip naar de juiste plaats.
produceren
diensten
productiefactoren
bedrijfskolom
arbeidsintensief
kapitaalintensief
mechanisatie
automatisering
toegevoegde waarde
Slide 1 - Drag question
Lotte verdiende 70 euro per week. Ze krijgt 6 euro opslag. Bereken de procentuele stijging van haar inkomen
A
6,8%
B
8,6%
C
9,4%
D
15,4%
Slide 2 - Quiz
Het budget is 20 euro. Een drankje kost dus?
A
1 euro
B
4 euro
C
3 euro
D
2 euro
Slide 3 - Quiz
Wat gebeurd er met de budgetlijn als je inkomen stijgt?
A
Deze verschuift naar rechts
B
Deze verschuift naar links
Slide 4 - Quiz
Schaars of vrij?
Schaars
Vrij
Slide 5 - Drag question
Door een verandering komt Peter terecht op de blauwe budgetlijn. Wat is er gebeurd?
A
Blikjes cola zijn duurder geworden.
B
Zijn inkomen is gestegen.
C
Broodjes zijn goedkoper geworden.
D
Blikjes cola zijn goedkoper geworden.
Slide 6 - Quiz
Incidentele uitgaven
Vaste lasten
Huishoudelijke uitgaven
Slide 7 - Drag question
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.
Slide 8 - Quiz
Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil, giraal geld.
B
indirecte ruil, giraal geld.
C
Directe ruil, chartaal geld.
D
Indirecte ruil, chartaal geld.
Slide 9 - Quiz
De arbeidsproductiviteit kan op verschillende manieren worden verhoogd. Welke van de onderstaande gebeurtenissen leidt niet tot een stijging van de arbeidsproductiviteit.
A
Meer scholing voor werknemers
B
Arbeidsverdeling
C
Specialisatie
D
Meer werknemers aannemen
Slide 10 - Quiz
Verandert mijn chartale of girale geldhoeveelheid als ik €50 haal uit de pinautomaat?
A
Chartaal
B
Giraal
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 11 - Quiz
Schaarste is
A
De informatie die noodzakelijk is om voldoende goederen en diensten te produceren
B
de productie van voldoende middelen om in behoeften te voorzien
C
de spanning tussen de behoeften en de middelen om in de behoeften te voorzien
D
het offer dat mensen moeten brengen om zich goederen en diensten te verschaffen
Slide 12 - Quiz
Als er inflatie(stijgend prijspeil) is wat zal er dan met de budgetlijn gebeuren?
A
Verschuift naar links
B
Verschuift naar rechts
C
Blijft gelijk
Slide 13 - Quiz
Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil, giraal geld.
B
indirecte ruil, giraal geld.
C
Directe ruil, chartaal geld.
D
Indirecte ruil, chartaal geld.
Slide 14 - Quiz
De opofferingskosten van een boek lezen bedragen?
A
90
B
85
C
50
D
5
Slide 15 - Quiz
Vul het juiste woord in: Aan het ruilen zijn doorgaans ...... verbonden