Herhaling hoofdstuk 1 HAVO-VWO

• Economie
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Goedemorgen

Nog steeds lekker online :(

Planning vandaag

Herhalen hoofdstuk 1

Oefen opdrachten

Bespreken voor volgende week

Productiefactoren en schaarse goederen

Productiefactoren:

• Kapitaal 
• Arbeid
•  Natuur
• Ondernemerschap

Schaarse goederen & vrij goed

Behoeften en consumeren

Middelen => behoeften

Voorzien in behoeften

• Zelfvoorziening
• Consumeren => consument => consumptiegoederen

Multi-inzetbaar

Alternatieve aanwendbaarheid => maken van keuzes

Budgetlijn

Soorten uitgaven:

• Vaste lasten
• Dagelijkse uitgaven
• Incidentele uitgaven

Begroting (budgetplan)

Ruilen zonder geld

Directe & indirecte ruil

Nadeel directe ruil:

• Directe ruilen kost veel tijd en moeite
• Er is weinig arbeidsverdeling
• De schaalvergroting blijft beperkt

Indirecte ruil => specialisatie & arbeidsproductiviteit

De waarde van geld

Eisen geld: 

• Deelbaar zijn
• Handzaam zijn
• Niet bederfelijk
• Intrinsieke waarde < nominale waarde

Interne waarde => hoeveel is het in jouw land waard?

Externe waarde => Hoeveel is het in een ander land waard?

Geld is vertrouwen

Vertrouwen is onwijs belangrijk

Fiduciair geld => op vertrouwen gebaseerd

Functies van geld

Geld heeft drie functies:

• De ruilfunctie
• De rekenfunctie
• De oppotfunctie

Soorten geld

Je hebt twee soorten geld:

• Chartaal geld => tastbaar
• Giraal geld => Het onzichtbare geld

De computer waarmee een website gemaakt wordt

De eigenaar van het bedrijf

De grond waarmee voedsel gemaakt wordt

Een klasgenoot komt in dienst als schoonmaker

Natuur

Arbeid

kapitaal

Ondernemerschap

Waarom dwingt jouw behoefte aan schaarse goederen je tot het maken van keuzes?

Wat gebeurd er met de budgetlijn als je inkomen stijgt?

1. Deze verschuift naar rechts
2. Deze verschuift naar links

Vaste lasten

Incidentele uitgaven

Dagelijkse uitgaven

Een scooter

Telefoon abonnement 

Boodschappen bij de supermarkt

Waarom ruilden mensen vroeger alleen op directe wijze?

Leg uit waarom de arbeidsproductiviteit stijgt als de arbeidsverdeling toeneemt

Vroeger werd men in zout uitbetaald en kon je in winkels met zout betalen. Is dit een voorbeeld van directe ruil?

1. Ja want er komt geen geld bij kijken
2. Nee want het zout werd gebruikt als hoe wij geld nu gebruiken
3. Nee want zout kan helemaal niet gebruikt worden als geld
4. Ja want je ruilt een goed voor een ander goed

Waarom zorgt specialisatie voor een verhoogde arbeidsproductiviteit?

Als je een 2 euro munt hebt die volledig van goud gemaakt is welke stelling klopt dan?

1. De intrinsieke waarde is hoger dan de interne waarde
2. De nominale waarde is hoger dan de intrinsieke waarde
3. De nominale waarde is hoger dan de interne waarde
4. De intrinsieke waarde is hoger dan de nominale waarde

Welke van de onderstaande producten zou een goed vervangmiddel zijn voor geld?

1. Honden
2. Zout
3. Appels
4. Eieren

De ruilfunctie

De rekenfunctie

De oppotfunctie

Je koopt een auto

Je rekent hoeveel appels één banaan waard is

Je legt een pot met geld onder je bed voor later

Jelte gaat met zijn pinpas een bedrag van €70 euro uit de geldautomaat halen. Wat gebeurd er?

1. Het chartale geld en het girale geld is afgenomen
2. Het chartale geld is afgenomen maar het girale geld is toegenomen
3. Het chartale geld is toegenomen maar het girale geld is afgenomen
4. Het chartale geld en het girale geld is toegenomen

Voor volgende week

Toets H1

• Zorg dat je t/m 1.4 af hebt
• Extra oefenen op blz 36 t/m 38 van je boek => Uploaden in teams in mapje ''oefentoets''
• Nog meer oefenen kan op:

http://www.economiepagina.com/havo/praktischeeconomie/module1schaarstegeldhandeloefeningen.html