Herhaling leerjaar 1 en leestekens

Taalverzorging Spelling

Hoofdletters & leestekens
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taalverzorging Spelling

Hoofdletters & leestekens

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

- Je weet wanneer je hoofdletters

  gebruikt.

- Je weet wanneer en hoe je leestekens

  gebruikt.

Slide 2 - Slide

Lees deze tekst

hallo allemaal welkom bij het onderdeel spelling hoofdletters en leestekens je leert wanneer je een hoofdletter moet plaatsen en wanneer je leestekens moet gebruiken zoals je ziet mist dit hele stuk hoofdletters en punten wat vind jij daarvan leest het makkelijk of leest het juist moeilijk leestekens en hoofdletters zijn er voor om teksten makkelijker te kunnen lezen dus hoe het hier staat is natuurlijk fout maar hoe moet het dan wel 


Slide 3 - Slide

Waarom is de tekst die je net gelezen hebt fout?

Slide 4 - Mind map

Lees zin 1 en 2

1. Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen.


2. Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen.

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 5 - Slide

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS
  • Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.
  • De lezer kan de tekst zo ook veel beter begrijpen.

Slide 6 - Slide

Hoofdletters
1. Aan het begin van een zin: Het is vandaag erg regenachtig.

2. Als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags ben ik altijd het meest productief.
3. Bij namen: Piet Janssen, Asten, Europa,  Gelderland, Frankrijk, Volvo, Philips, Efteling.
4. Bij woorden die van (aardrijkskundige) namen zijn gemaakt: , Brabantse, Nederlander, Franse (les)



Slide 7 - Slide

Hoofdletters
5. Historische gebeurtenissen: Tweede Wereldoorlog
6. Straten: Merendreef, Postbus
7.  Feestdagen: Pasen, Kerstmis, Moederdag
8. Hemellichamen: Aarde, Pluto, Mars
9. Titels van films, liedjes, boeken enz.: Star Wars
10. Namen van volkeren: Eskimo's, Arabieren, Europeanen

Slide 8 - Slide

Uitzonderingen
1. Dagen: maandag
2. Maanden: januari
3. Seizoenen: winter
4. Windstreken: oosten 
5. Tijdperken: middeleeuwen
6. Als een zin begint met een cijfer: 86 leerlingen gingen mee met de reis naar Parijs.

Slide 9 - Slide

Wat is goed gespeld?
A
Marc van Bommel
B
Marc Van Bommel

Slide 10 - Quiz

Wat is goed gespeld?
A
Colaatje
B
colaatje

Slide 11 - Quiz

Wat is goed gespeld?
A
het rode kruis
B
Het Rode Kruis

Slide 12 - Quiz

Wat is goed gespeld?
A
April
B
april

Slide 13 - Quiz

Wat is goed gespeld?
A
parijs
B
Parijs

Slide 14 - Quiz

LEESTEKENS

- punt

- vraagteken

- uitroepteken

- komma

- dubbele punt

- aanhalingsteken

Slide 15 - Slide

Punt

1.  Aan het einde van een zin.

2. Na of in (sommige) afkortingen: d.w.z. /  enz. / Dr.

Uitzonderingen:

-maten, gewichten: cm / kg

-scheikundige namen: Fe

-afkortingen die als woord worden uitgesproken: tv, 

 wc, vmbo

Slide 16 - Slide

Vraagteken en uitroepteken
1. Vraagteken: bij een directe vraag
   Kom je vanavond bij mij eten?
2. Uitroepteken: bij een uitroep
    Kom hier!
    

Slide 17 - Slide

De komma
Waar plaats je een komma? 
1. Tussen twee persoonsvormen: Als ik naar school ga, neem ik altijd boterhammen mee. 
2. Tussen delen van een opsommingen (behalve voor "en" en "of"): Ik neem naar school
boeken, brood, drinken en mijn laptop mee. 
3. Na een naam of uitroep aan het begin van een zin: Jan, ruim jij die spullen even op? Hé, ruim dat eens even op! 
4. Voor voegwoorden: maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat en zodra (behalve voor "en" en "of"): Ik heb zin in het
weekend, omdat ik dan veel leuke dingen ga doen.


Slide 18 - Slide

Dubbele punt
1. Voor een opsomming: Je hebt nodig: een ei, 200 gram meel en 200 gram boter.
2. Voor een uitleg: De weg is afgesloten: er wordt een rotonde gebouwd.
3. Voor een aankondiging: Ik heb nieuws: mijn zus is zwanger.
4. Bij een conclusie: Er zijn genoeg inschrijvingen: de cursus gaat door.
5. Voor een directe rede: De docent zei: "Ik trakteer, want ik ben jarig geweest."

Slide 19 - Slide

Aanhalingstekens
Het aangeven van een citaat.
    Bas zei: "Ik ga even naar de bakker."
    "Wil je mij even helpen?" vraagt de trainer.
    "Ik ga vanmiddag schaatsen", zegt Noa.

    

Slide 20 - Slide

Even oefenen! 

Slide 21 - Slide

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.
ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 22 - Open question

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.
mieke heeft veel dieren kippen schapen en honden

Slide 23 - Open question

Juist of onjuist:
Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quiz

Wat is goed gespeld?
A
Nederlandse jongen
B
nederlandse jongen

Slide 25 - Quiz

Wat is goed gespeld?
A
hema
B
Hema

Slide 26 - Quiz

Wat is goed gespeld?
A
Peter van Kemenade
B
Peter Van Kemenade

Slide 27 - Quiz

Goed geoefend!
Huiswerk voor woensdag:
Cursus 7 Spelling, paragraaf 1, opdracht 6,7 en 8 afmaken.

Slide 28 - Slide