A. 1 - 10 zegeningen (1 t/m 5)1. Gezegend zult u zijn in de stad en op het land (vs. 3)
2. Gezegend is de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw land en de vrucht van uw vee (vs. 4)
3. Gezegend is de oogst die u binnenhaalt en het deeg dat u kneedt (vs. 5)
4. Gezegend zult u zijn in uw komen en uw gaan (vs. 6)
5. De HEER zal u de overwinning schenken op alle vijanden die u aanvallen (vs.7)