Herziene versie HFD 2 Van de bergen naar de zee - toets

H2 Van de bergen naar de zee
Vwo 2 
Toets leervragen paragraaf 2.1 t/m 2.5
1 / 29
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H2 Van de bergen naar de zee
Vwo 2 
Toets leervragen paragraaf 2.1 t/m 2.5

Slide 1 - Slide

Begin
Eind
Op de plek van de Alpen ligt een tropische zee.
De zeebodem kreukelt, buigt en breekt doordat de Afrikaanse plaat langzaam naar het noorden beweegt.
De sterk geplooide zeebodem wordt tegen Europa aan geduwd.
Op de bodem van de tropische zee ontstaat een dikke laag gesteente, door het doodgaan van zeedieren en de aanvoer van zand en stenen.
In Europa is het plooiingsgebergte de Alpen ontstaan.

Slide 2 - Drag question

Neem de letters A en B over en schrijf er achter of het gaat om hard of zacht gesteente. Leg ook uit waarom het waarschijnlijk is dat de waterval steeds meer naar links zal schuiven.

Slide 3 - Open question

Zijn de Schotse Hooglanden een jong of oud gebergte? Waarom?

Slide 4 - Open question

Juist of onjuist?
Hooggebergten ontstaan door het naar elkaar toe bewegen van platen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Beantwoord vraag
Wat is verwering?

Slide 6 - Open question

Hoe kan het dat je nu soms fossielen op berghellingen in de Alpen kunt vinden?

Slide 7 - Open question

a In welk deel van een rivier vindt de meeste sedimentatie plaats: in de bovenloop of in de benedenloop? Leg je antwoord uit.
b Hoe zie je die sedimentatie terug in het landschap? Noteer twee dingen.
c Hoe kan veel sedimentatie in dat deel van een rivier (opdracht a) een overstroming veroorzaken?

Slide 8 - Open question

Kies groter of kleiner en leg daarna je antwoord uit.

In een gemengde rivier zijn de schommelingen in de waterafvoer gedurende een jaar groter / kleiner dan in een gletsjerrivier.

Slide 9 - Open question

a Bij een klifkust speelt erosie / sedimentatie een belangrijke rol.
b Verklaar je antwoord bij opdracht a.
c Hoe is de boog in de rots in figuur 21 ontstaan?

Slide 10 - Open question

a Welke drie factoren bepalen de hoogte en de kracht van golven?
b De teksten bij de cijfers geven de processen weer die zich voordoen wanneer golven de kust naderen. Wat moet er bij 3 staan?
c Welke tekst moet er bij cijfer 7 staan?

Slide 11 - Open question

Door het proces bij welk nummer wordt bepaald of een kust een afbraakkust of een aanslibbingskust is?
A
1
B
3
C
6
D
7

Slide 12 - Quiz

Sleep de begrippen naar het juiste deel van de rivier. 
Bovenloop
Sedimentatie
Benedenloop
Erosie

Slide 13 - Drag question

Welk dal is door een gletsjer gevormd?
A
B
C
D

Slide 14 - Quiz

Sleep de begrippen naar de juiste plek. 
Stroomopwaarts
Zacht gesteente
Hard gesteente
Stroomafwaarts

Slide 15 - Drag question

In welk deel van het stroomgebied verwacht je logischerwijs een hydro-elektriciteitscentrale?

Sleep het symbool naar het juiste gebied.
Breek eieren boven een schaaltje en voeg daarna toe aan je baksel. Zo houd je de eierschilletjes eruit.
Tip

Slide 16 - Drag question

Bepaal de goede volgorde in het ontstaan van duinen.
Zet hier stap 1
Zet hier stap 2
Zet hier stap 3
Verderop wordt het zand afgezet door de wind en vormt het duinen.
  sedimentatie

De strandwal is afgezet door de zee en komt droog te liggen bij eb.
Het zand droogt op en wordt meegenomen door de wind.
   transport

Slide 17 - Drag question


Neem de cijfers over en zet de volgende termen op de goede plaats:
Delta, Zwitserland, Nederland, Laagland, Meanderen, Duitsland, Alpen, Vertakken

De bovenloop van de Rijn ligt vooral in ........1....... en de ..........2.........
De middenloop van de Rijn ligt in ..........3............... daar gaat de Rijn al ...........4...........
De benedenloop van de Rijn ligt in het ...........5........... van
........6............. Daar gaat de Rijn zich .........7............ en mondt uit als ........8.......... in de Noordzee.

Slide 18 - Open question

Oude rivierbocht
Sedimentatie
Lagere stroomsnelheid
Erosie
Buitenbocht

Slide 19 - Drag question

De Maas is 935 km lang en ontspringt op een hoogte van 1500 meter.

Wat is het verhang van de Maas?
A
935km/1.500m=1,6m/km
B
1.500m/935km=1,6km/m
C
1.500m/935km=1,6m/km
D
935km/1.500m=1,6km/m

Slide 20 - Quiz

Schrijf deze twee woorden op: rivierdal en gletsjerdal.
Schrijf achter beide woorden op hoe ze er uit zien en hoe ze ontstaan zijn (de ene door een rivier en de ander dooreen gletsjer is dus niet voldoende)

Slide 21 - Open question

Wat is de goede volgorde van sedimentatie?
A
Rots - grind - klei - zand
B
Rots - grind - zand - klei
C
Grind - rots - zand - klei
D
Rots - zand - grind - klei

Slide 22 - Quiz

Zijn de Himalaya een jong of oud gebergte? Waarom?

Slide 23 - Open question

Leg uit wat exogene krachten en endogene krachten zijn.
Geef bij beiden, naast de uitleg, ook een voorbeeld

Slide 24 - Open question

De rode lijn op de afbeelding is?
A
De rivier
B
Het stroomgebied
C
De waterscheiding
D
De delta

Slide 25 - Quiz

Bereken het verhang tussen de bron en Maastricht.
De bron ligt op 400 meter hoogte. Na 660 km stroomt de Maas op 45 meter langs Maastricht.
A
Verhang = 355 meter
B
Verhang = 0.54 m/km
C
Verhang = 660 km
D
Verhang = 1.85 km/m

Slide 26 - Quiz

Welke relatie bestaat er tussen het verhang en de mate van erosie?
A
Hoe groter het verhang hoe meer erosie
B
Hoe kleiner het verhang hoe meer erosie

Slide 27 - Quiz

De afbeelding geeft
het ... van een rivier weer
A
debiet
B
regiem

Slide 28 - Quiz

Het regiem van de Maas
schommelt meer dan dat
van de Rijn. Dit komt omdat de Maas
A
een gletsjerrivier is
B
een gemengde rivier is
C
een regenrivier is

Slide 29 - Quiz