This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Planning
Slide 2 - Slide
Goals
Kun je adjectives en adverbs herkennen aan hun vorm en het verschil uitleggen
Weet je hoe je gebruik maakt van comparison (trappen van vergelijking.
Weet je welke onderdelen er in de toets kunnen voorkomen
Slide 3 - Slide
What is (or are) your new year's resolutions?
Slide 4 - Open question
Slide 5 - Mind map
Slide 6 - Slide
Adverbs
Adjectives
Adverb or Adjective? (20 points)
Red
Big
Happily
Bijwoord
Sadly
Bijv. naamwoord
Slide 7 - Drag question
Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.
That is an amazinggirl.
We all love that funnymovie.
I think he is a terribleteacher.
Slide 8 - Slide
Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een anderbijwoord, eenbijvoeglijk naamwoord.
Mary singswonderfully.
My grandparents talkincrediblyloudly.
I am eating an amazinglydelicious steak right now.