1abe: Hdst. 3 - woordenschat

Opdracht 3
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Opdracht 3

Slide 1 - Slide

Wat betekent (1) cryptogram?
A
Ondergrondse grafkelder
B
Geheimschrift
C
Taalpuzzel met raadselachtige omschrijving
D
Omschrijving

Slide 2 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(2) hint
verduidelijkt?

Slide 3 - Open question

Wat betekent (2) hint?
A
Aanwijzing
B
Spel waarbij je niet mag praten
C
Oplossing
D
Omschrijving

Slide 4 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(3) balsporten
verduidelijkt?

Slide 5 - Open question

Welk signaalwoord kondigt het voorbeeld bij (3) balsporten aan?

Slide 6 - Open question

Wat betekent (3) balsporten?
A
Sporten waarbij veel met cirkel wordt gewerkt
B
Sporten waarbij een bal gebruikt wordt

Slide 7 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(4) lichaamsdelen
verduidelijkt?

Slide 8 - Open question

Wat betekent
(4) lichaamsdelen?

A
door het lichaam gemaakt
B
gestalte van het menselijk lichaam
C
deel van het lichaam met een eigen functie
D
geheel van botten, vlees en organen

Slide 9 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(5) interpretaties
verduidelijkt?

Slide 10 - Open question

Wat betekent
(5) interpretaties?
A
Manier waarop je iets uitlegt
B
Vertolking van een muzikale compositie
C
Leestekens

Slide 11 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(6) belediging
verduidelijkt?

Slide 12 - Open question

Wat betekent
(6) belediging?
A
Afgewerkt stuk
B
Ergens geld in steken
C
Manier van zingen
D
Uiting waarmee je iemand kwetst

Slide 13 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(7) conservatieve
verduidelijkt?

Slide 14 - Open question

Wat betekent
(7) conservatieve?
A
Noodzakelijk gevolg
B
Behoudend
C
Vasthoudend
D
Vooruitstrevend

Slide 15 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(8) figuurlijke
verduidelijkt?

Slide 16 - Open question

Wat betekent
(8) figuurlijke
A
Niet letterlijk
B
Gemaakt van figuren zoals cirkels
C
Illustratief
D
Wat er eigenlijk staat

Slide 17 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(9) zegswijzen
verduidelijkt?

Slide 18 - Open question

Wat betekent
(9) zegswijzen?
A
gezegde
B
Manier waarop je spreekt
C
spreekwoord
D
vaste uitdrukking

Slide 19 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(10) homoniemen
verduidelijkt?

Slide 20 - Open question

Wat betekent (10) homoniemen?
A
Twee woorden die hetzelfde betekenen
B
Twee woorden die elkaars tegenovergestelde zijn
C
Woorden die meer dan een betekenis hebben (afhankelijk van de context)
D
Concrete woorden

Slide 21 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(11) oorsprong
verduidelijkt?

Slide 22 - Open question

Wat betekent (11) oorsprong?
A
Geen anderen volgen
B
Snijpunt van de assen in een grafiek
C
Niet van anderen gekregen
D
Waar iets is ontstaan

Slide 23 - Quiz

Welk voorbeeld heb je in de tekst gevonden dat
(12) woordspelingen
verduidelijkt?

Slide 24 - Open question

Wat betekent (12) woordspelingen?
A
Het maken van gedichten
B
Spellen als Twee voor twaalf
C
het opzettelijk verwisselen van twee betekenissen van een woord om een grappig effect te bereiken

Slide 25 - Quiz