Les 6 grammatica - werkwoorden 1

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 4

Hoe zou je nu een werkwoord omschrijven in je eigen woorden?

Noem werkwoorden

Welke is het werkwoord?

Jeremy rende heel hard.

1. Jeremy
2. heel
3. rende
4. hard

Welke is het werkwoord?

Myra leest mooi een boek

1. Myra
2. leest
3. een
4. boek

Welke is het werkwoord?

Renzo eet een groot bord patat.

1. Renzo
2. patat
3. groot
4. eet

Ga lekker aan de slag!

1. Opdracht: Ga naar de eerste bladzijde van je leesboek en schrijf alle werkwoorden van deze bladzijde in je schrift.

2. Maak het huiswerk:

Opdracht 9, 10 en 11 van blz. 19 + 20. 

Welke is het werkwoord?

Wim lacht om het grapje van juf Karen.

1. lacht
2. om
3. grapje
4. juf Karen

Welke is het werkwoord?

Kick en Boris voetballen altijd op maandag.

1. Kick en Boris
2. voetballen
3. op
4. altijd

Welke is het werkwoord?

De kinderen van groep 4a luisteren goed tijdens

de taalles van juf Melinda

1. kinderen
2. groep
3. luisteren
4. taalles

Wat hoor je?

1. een vogel
2. deurbel
3. tikker
4. koffiemachine

Wat hoor je?

1. spuiten met een luchtverfrisser
2. een band leeg laten lopen
3. een band oppompen
4. een slijpmachine

Wat hoor je?

1. kraan
2. wekker
3. wc
4. koffiezetapparaat

Wat hoor je?

1. een krakende deur
2. de deurklink naar beneden duwen
3. gaatjes maken met een perforator
4. stoel verschuiven

Wat hoor je?

1. een doos openmaken
2. met krijt op het bord schrijven
3. met stoepkrijt op de grond tekenen
4. de nagels van een poes