This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (GT)
Slide 1 - Slide
H1.1 Inkomsten in soorten
H1.2 Inkomsten omrekenen
H1.3 Getallen op een rij
H1.4 Bijverdienen
H1.5 De bank betaalt
H1.6 Inkomen en beroep
Inhoud
Slide 2 - Slide
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
inkomsten over verschillende perioden omrekenen.
inkomsten met elkaar vergelijken.
Wat gaan we leren?
Slide 3 - Slide
Hoeveel dagen zitten er in een jaar?
Slide 4 - Open question
Jip krijgt 25 euro zakgeld in de week. Hoeveel krijgt hij in de maand? Laat dit zien met een berekening!
Slide 5 - Open question
Hoeveel maanden zitten er in een kwartaal?
Slide 6 - Open question
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
1. A. Eva krijgt € 5,40 per week en Roy krijgt € 22,10 per maand B. Roy krijgt zijn zakgeld per maand en Eva per week. Als je Eva haar salaris vermenigvuldigd met 4 heb je slechts 28 dagen, dus kan je niet zo maar zeggen dat Roy meer zakgeld krijgt.
2. A Eva krijgt 52 keer zakgeld en Roy 12 keer.
B. Eva krijgt: 52 weken x € 5,40 = € 280,80 per jaar.
Roy krijgt: 12 maanden x € 22,10 = € 265,20 per jaar
C. Eva krijgt meer zakgeld per jaar, dan Roy.
Slide 7 - Slide
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
3. A. € 5,40 x 52 weken / 12 maanden = € 23,40 per maand B. € 4,50 per week x 52 weken / 12 maanden = € 19,50 per maand
4. A. € 22,10 per maand x 12 maanden / 52 weken = €5,10 per week
B. € 35,75 per maand x 12 maanden / 52 weken = € 8,25 per week
5. A. Een kwartaal telt 3 maanden en een jaar telt 4 kwartalen.
Slide 8 - Slide
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
5. B.
C. Zo weet de familie wat ze gemiddeld per maand te besteden hebben.