This lesson contains 20 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (GT)
Slide 1 - Slide
H1.1 Inkomsten in soorten
H1.2 Inkomsten omrekenen
H1.3 Getallen op een rij
H1.4 Bijverdienen
H1.5 De bank betaalt
H1.6 Inkomen en beroep
Inhoud
Slide 2 - Slide
Terugblik
Slide 3 - Slide
ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.1
6. Inkomsten met tegenprestatie: een bijbaan Inkomsten zonder tegenprestatie:vakantie op kosten ouders, een cadeau en verjaardagsgeld. 7.
Slide 4 - Slide
ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.1
8. A. Inkomsten in geld = € 68,80 + € 20,- + € 45,- = € 133,80 Inkomsten in natura = € 19,95 B. Inkomsten zonder tegenprestatie = € 20,- + € 45,- + € 19,95 = €84,95 C. Niet-vrij besteedbaar inkomen = kleedgeld en telefoon € 45,- + €19,95 = € 64,95
10. A. Filemon = 7 x € 250,- = € 1.750,- Romy = 7 x 6 x € 10,- = € 420,- Filemon heeft de meeste inkomsten in geld. B. Filemon, want hij heeft geen reiskosten. C. Taal, weer, ervaring, reizen
Slide 5 - Slide
ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.1
11. A. Carlos had een OV-chipkaart als inkomsten in natura. B. Carlos verliest zijn loon en ov-chipkaart.
C. Carlos moet winst maken met zijn taxibedrijf. Dit is zijn salaris.
12. A. Nee, voor de alimentatie en bijstandsuitkering levert de moeder van Eugenia geen tegenprestatie. B. Eugenia verdient loon bij de bakkerij.
Slide 6 - Slide
1.2 Inkomsten omrekenen
Slide 7 - Slide
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
inkomsten over verschillende perioden omrekenen.
inkomsten met elkaar vergelijken.
Wat gaan we leren?
Slide 8 - Slide
Is €50,- per 4 weken hetzelfde als €50,- per maand?
Ja
Nee
Slide 9 - Poll
Inkomsten en uitgaven hebben vaak een bepaalde regelmaat:
per week
per maand
per jaar.
Je kunt inkomsten en uitgaven alleen vergelijken als ze over dezelfde periode gaan, bijv. over een week of of over een maand.
Hoe vaak krijg ik salaris?
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Een jaar heeft _____ dagen! Een jaar heeft _____ weken! Een jaar heeft _____ kwartalen! Een jaar heeft _____ maanden! Een week heeft _____ dagen!
Hoeveel dagen heeft een jaar?
Antwoorden
Een jaar heeft 365 dagen! Een jaar heeft 52 weken! Een jaar heeft 4 kwartalen! Een jaar heeft 12 maanden! Een week heeft 7 dagen!
Slide 12 - Slide
Inkomsten vergelijken
ALTIJD EERST OMREKENEN NAAR ÉÉN JAAR!
Slide 13 - Slide
Inkomsten vergelijken ll
Slide 14 - Slide
OPDRACHTEN
timer
10:00
Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5) in duo's!
Na 10 minuten gaan we de vragen bespreken!
Klaar? Dan kun je alvast beginnen met de toepassingsvragen. Dan hoef je thuis minder te doen!
Slide 15 - Slide
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
1. A. Eva krijgt € 5,40 per week en Roy krijgt € 22,10 per maand B. Roy krijgt zijn zakgeld per maand en Eva per week. Als je Eva haar salaris vermenigvuldigd met 4 heb je slechts 28 dagen, dus kan je niet zo maar zeggen dat Roy meer zakgeld krijgt.
2. A Eva krijgt 52 keer zakgeld en Roy 12 keer.
B. Eva krijgt: 52 weken x € 5,40 = € 280,80 per jaar.
Roy krijgt: 12 maanden x € 22,10 = € 265,20 per jaar
C. Eva krijgt meer zakgeld per jaar, dan Roy.
Slide 16 - Slide
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
3. A. € 5,40 x 52 weken / 12 maanden = € 23,40 per maand B. € 4,50 per week x 52 weken / 12 maanden = € 19,50 per maand
4. A. € 22,10 per maand x 12 maanden / 52 weken = €5,10 per week
B. € 35,75 per maand x 12 maanden / 52 weken = € 8,25 per week
5. A. Een kwartaal telt 3 maanden en een jaar telt 4 kwartalen.
Slide 17 - Slide
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
5. B.
C. Zo weet de familie wat ze gemiddeld per maand te besteden hebben.