BS 5.3 Geslachtelijke voortplanting + BS 5.4 mutaties

BS 5.3 Geslachtelijke voortplanting
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 
1 / 43
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

BS 5.3 Geslachtelijke voortplanting
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Als een bevruchte eicel uitgroeit tot een kind vinden daarbij celdelingen plaats. Verandert bij deze celdelingen het genotype van de cellen?
A
Ja
B
Nee.

Slide 3 - Quiz

Uit hoeveel bevruchte eicellen ontstaat een Twee-eiige tweeling?
A
Uit 1 bevruchte eicel
B
uit twee bevruchte eicellen.

Slide 4 - Quiz

Uit hoeveel bevruchte eicellen ontstaat een eeneiige tweeling?
A
Uit 1 bevruchte eicel.
B
Uit 2 bevruchte eicellen

Slide 5 - Quiz

Een tweeling heeft hetzelfde genotype. Hoe kan dit
Dit kan als de tweeling een-eiig is. Het genotype wordt bepaald op het moment van bevruchting. Bij volgende celdelingen van de bevruchte eicel verandert het genotype niet meer.

Slide 6 - Slide

Krijgen de nakomelingen bij geslachtelijke voorplanting hetzelfde genotype als de ouders of krijgen ze andere genotypen?
A
Hetzelfde genotype
B
Andere genotypen.

Slide 7 - Quiz


A

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

Genenparen
Een DNA-verwantschapstest onderzoekt genenparen die ongelijk zijn. De helft van een genenpaar is afkomstig van de moeder, de andere helft van de vader.  

Als een genenpaar ongelijk is, kan worden uitgezocht welk gen van de vader of moeder komt.
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot

1
Genenpaar: 2 ongelijke genen
heterozygoot
2
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot

3
Genenpaar: 2 ongelijke genen
Heterozygoot
4
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot
5
van...
bijv. van moeder
van...
bijv. van vader

Slide 10 - Slide

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel.
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 11 - Quiz

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van .......................
A
innesteling
B
dat de eicel die de zaadcel binnendringt
C
bevruchting.
D
de invloed van het milieu

Slide 12 - Quiz

Erfelijke eigenschap 'lol'
Onzin natuurlijk maar ...
Als een erfelijke eigenschap zou zijn: Altijd lol of nooit lol
Dán zie je hier het fenotype: altijd lol

Slide 13 - Slide

We gaan 5.3  lezen

Slide 14 - Slide

Vanaf welk moment
staat je genotype vast?
A
vanaf de geboorte
B
vanaf de bevruchting.
C
komt nooit echt tot stand want het verandert steeds
D
vanaf ongeveer de puberteit o.i.v. de hormonen

Slide 15 - Quiz

Bij een kikker bevatten bepaalde cellen per kern
in totaal 13 chromosomen.

Zijn deze cellen geslachtscellen of lichaamscellen?

In lichaamscellen komen chromosomen in paren voor.
Altijd een even aantal.
A
geslachtscellen
B
lichaamscellen
C
kun je niet weten
D
dat kan beide zijn

Slide 16 - Quiz

Dave zegt: De informatie van een genenpaar is altijd gelijk

Jarco zegt: De geslachtscellen van een vrouw hebben allemaal hetzelfde genotype
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Dave : waar Jarco: nietwaar
D
Dave: nietwaar Jarco: waar

Slide 17 - Quiz

Merle zegt: Op elk chromosoom ligt 1 gen

Sencer zegt: Chromosomen komen in lichaamscellen in paren voor
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Merle waar
D
Sencer waar

Slide 18 - Quiz

Tweelingen
Meestal komt er bij de ovulatie één eicel vrij uit de eierstok. ALS er twee eicellen vrijkomen, kunnen deze beide bevrucht worden. Elk door een andere zaadcel. De bevruchte eicellen ontwikkelen zich dan tot twee babys. We noemen dat een twee-eiïgetweeling. Ze ontstaan door de bevruchting van twee eicellen. Beide hebben een verschillend genotype.

Een tweeling kan ook ontstaan uit één bevruchte eicel. 
Dat gebeurt doordat de bevruchte eicel tijdens de eerste delingen van elkaar losraakt. De twee klompjes cellen ontwikkelen zich vanuit die ene bevruchte eicel tot twee baby's. Ze hebben hetzelfde genotype, het is een één-eiïge tweeling.

Zie je één-eiïge of twee-eiïge tweelingen in de afbeeldingen?
Twee-eiig
1
Niet vanwege de kleur van het haar (kleurspoeling verandert het genotype niet).
Twee-eiige tweeling vanwege andere waarneembare verschillen.
Bijv. de vorm van de neus / kleur van de ogen.
2

Slide 19 - Slide


Fons zegt: Twee-eiige tweelingen hebben allebei hetzelfde genotype

Maarten zegt: Een-eiige tweelingen hebben allebei hetzelfde fenotype
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Fons: waar Maarten: nietwaar
D
Fons: nietwaar Maarten: waar

Slide 20 - Quiz

Kijk naar de afbeelding!
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype.
B
een eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 21 - Quiz

$4  Mutaties

Slide 22 - Slide

Het fenotype van iemand kan niet veranderen?
A
juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Elke gewone lichaamscel bevat
A
23 Chromosomen
B
34 Chromosomen
C
46 Chromosomen
D
92 Chromosomen

Slide 24 - Quiz

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 25 - Quiz

Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden

Slide 26 - Quiz

Kijk naar de afbeelding!
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype
B
een eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 27 - Quiz

Twee genen van een genenpaar

bevatten dezelfde erfelijke

eigenschappen.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Mutatie
  • Bij een mutatie heb je een plotselinge verandering van het genotype.
  • Mutant: een organisme waarbij een mutatie in het fenotype te zien is.
  • Door mutaties ontstaat variaties in het fenotype.
  • Mutaties ontstaan door: straling (radioactieve, rontgenstraling en ultraviolette straling in zonlicht) en bepaalde chemische stoffen.

Slide 30 - Slide

Als je langdurig in de felle zon ligt, komen in je lichaam meer mutaties voor.
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quiz

Door mutaties ontstaat variaties in genotype
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Wat is een mutatie
A
Een plotselinge verandering van het genotype
B
uurtje in de zon zitten
C
sproeten hebben

Slide 33 - Quiz

In welke cellen kan een mutatie de grootste uitwering krijgen, in lichaamscellen of in geslachtscellen?
A
in geslachtscellen.
B
in lichaamscellen

Slide 34 - Quiz

Een paar lessen geleden kreeg je een filmpje te zien over grote mutaties. Er vond een ongeluk plaats (1986)
A
In Japan
B
In Tsjernobyl (oekraine)

Slide 35 - Quiz

Een mutatie is een verandering in het fenotype, veroorzaakt door milieufactoren
A
juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quiz

Als in een lichaamscel een mutatie plaatsvindt, heeft dit meestal geen gevolgen
A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quiz

Als in een bepaalde cel van je lichaam een mutatie optreedt
Bijven de andere cellen van je lichaam onveranderd. Je merkt niet eens dat je een cel met een gemuteerd gen bezit. Maar als een gemuteerd gen voorkomt in een geslachtscel kan dit gen wel een grote uitwerking krijgen.

Slide 38 - Slide

Als een gemuteerd gen bij een organisme te zien is in het fenotype, noemen we dit organisme een mutant
A
onjuist
B
Juist

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Video

Zet in de juiste volgorde
van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 41 - Quiz

Menno zegt: De celkern van een levercel bevat de complete informatie voor al je erfelijke eigenschappen.

Annie zegt: Een gen bevat de informatie voor meerdere erfelijke eigenschappen.
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Menno: waar Annie: nietwaar
D
Menno: nietwaar Annie: waar

Slide 42 - Quiz

ytGeslachtelijke voortplanting
wat weet je nu?

Slide 43 - Mind map