Taalverzorging H1 K2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Taalverzorging K2

                                 - persoonsvorm, onderwerp en gezegde.

- samengestelde zinnen.

Hoe vind je de persoonsvorm?

1. Gebruik de vraagproef of de tijdproef.

 Ik wil samen met Luuk een nieuwe broek kopen.

- Wil ik samen met Luuk een nieuwe broek kopen?

- Ik wilde samen met Luuk een nieuwe broek kopen.

Waar ben jij vanavond geweest?
Wat is de pv?

1. waar
2. ben
3. jij
4. geweest

Ik zal vanmiddag met mijn moeder het huiswerk gaan maken.
Wat is de persoonsvorm?

1. ik
2. zal
3. mijn moeder
4. gaan

Waardoor was je te laat gekomen?
Wat is de persoonsvorm?

1. waardoor
2. je
3. gekomen
4. was

Hoeveel had Mirjam betaald voor dit jasje?

1. hoeveel
2. Mirjam
3. had
4. betaald

Hoe vind je het gezegde?

Noteer alle werkwoorden in de zin.

Wij hebben gisteren goed gewerkt.
Wat is het gezegde?

1. wij
2. hebben
3. hebben gewerkt
4. hebben goed gewerkt

Vorige week zijn er vijf nieuwe spelers in ons team gekomen.
Wat is het gezegde?

1. zijn gekomen
2. zijn nieuwe spelers gekomen.
3. gekomen
4. in ons team

In de zomervakantie heb ik mijn arm gebroken.
Wat is het gezegde?

1. heb
2. ik
3. heb gebroken
4. mijn arm gebroken

Heeft Ciska haar mobiel bij jou laten liggen?
Wat is het gezegde

1. heeft
2. heeft laten liggen
3. laten liggen
4. Ciska

Waar ben jij vanavond geweest?
Wat is het gezegde?

1. waar
2. ben
3. ben geweest
4. jij

Welke instructie hebben we moeten overnemen?
Wat is het gezegde?

1. hebben
2. hebben overnemen
3. hebben moeten overnemen

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Stel de vraag: Wie of wat + persoonsvorm.

Ik wil een broek kopen. Wie wil? ik

Mijn oude buurman is in slaap gevallen. Wie is? mijn oude buurman

De tweelingbroers zijn op dezelfde dag vader geworden.
Wat is het onderwerp?

1. de tweelingbroers
2. zijn
3. vader

Alle jongens en meisjes in de klas maken hun huiswerk goed.
Wat is het onderwerp?

1. jongens en meisjes
2. alle jongens en meisjes
3. alle jongens en meisjes in de klas
4. maken goed

De vrouw ziet de meisjes als tweelingzusjes.
Wat is het onderwerp?

1. de vrouw
2. de meisjes
3. tweelingzusjes

Ik zal vanmiddag met mijn moeder het huiswerk gaan maken.
Wat is het onderwerp?

1. ik
2. mijn moeder
3. het huiswerk

Tijdens de toets moet iedereen stil zijn.
Wat is het onderwerp?

1. de toets
2. stil
3. iedereen.