H3 Zouten HAVO-VWO

Zouten: eigenschappen van zouten 
Zouten hebben de volgende eigenschappen:
  • Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen
  • Zouten hebben een ionrooster
  • Zouten zijn bij kamertemperatuur vast
  • Zouten hebben hoge smeltpunten
  • Gesmolten en opgelost geleiden zouten stroom
  • vaste zouten geleiden geen stroom
  • de totale lading van een zout is nul


1 / 45
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zouten: eigenschappen van zouten 
Zouten hebben de volgende eigenschappen:
  • Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen
  • Zouten hebben een ionrooster
  • Zouten zijn bij kamertemperatuur vast
  • Zouten hebben hoge smeltpunten
  • Gesmolten en opgelost geleiden zouten stroom
  • vaste zouten geleiden geen stroom
  • de totale lading van een zout is nul


Slide 1 - Slide

Zouten geleiden in vloeibare fase
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

Formules van zouten
  • Bestaan uit een metaalion en niet-metaalion
  • Na + = natrium ion(metaal)
  • Cl - = chloor ion (niet-metaal) 
  • Vorming zout NaCl --> geen lading

Slide 3 - Slide

Vormen van ionen
  • Voor geleiding zijn geladen deeltjes nodig: de ionen.
  • Een zout is opgebouwd uit positieve metaalionen en negatieve niet-metaalionen
  • Hoe worden die ionen gevormd: 
  • door elektronen op te nemen of af te staan.

Slide 4 - Slide

Wat is de beste omschrijving van een ion?
A
een ion is een atoom met een positieve lading
B
een ion is een atoom met een negatieve lading
C
een ion is een atoom met een lading

Slide 5 - Quiz

Het zoutrooster = ionrooster
  • Elke Na+ is omringd door Cl- en andersom
  • In vaste fase is dit rooster intact: geen vrij bewegende deeltjes voor geleiding: denk aan tanden, botten, nagels, hoeven, horens, etc.
  • In vloeibare fase is dit rooster niet intact: wel vrij bewegende deeltjes voor geleiding van warmte, stroom, prikkels, etc.

Slide 6 - Slide

Zouten in water
  • Binding tussen Na+ en Cl- heet een ionbinding
  • Bij oplossen van een zout in water worden de ionbindingen verbroken:
  •  Nu kan het lichaam stroom, prikkels en warmte geleiden. 
  • Of er worden nieuwe zouten gevormd (die slaan neer).

Slide 7 - Slide

Zouten in water
  • Elk ion wordt omringd door watermoleculen
  • Weergegeven in een vergelijking:
    NaCl (s) -> Na+ (aq) + Cl- (aq)
  • NaCl (aq) bestaat niet: Het lost direct op in water!

Slide 8 - Slide

Welke bewering(en) is of zijn juist?
A
een ion is altijd van een metaalatoom gemaakt.
B
een metaalion heeft altijd een elektron teveel
C
niet-metaalionen zijn negatief geladen
D
een niet-metaalion heeft een proton afgestaan

Slide 9 - Quiz

Een ionbinding
A
B
komt alleen voor bij zouten
C
bestaat ook als het zout is opgelost in water

Slide 10 - Quiz

Een ionbinding
A
Bestaat ook als een zout is opgelost in water
B
Komt alleen voor bij zouten
C
Heb je bij alle stoffen op aarde

Slide 11 - Quiz

Naamgeving van een zout
  • Systematische naam: naam van het positieve ion + naam van het negatieve ion (zonder ladingen).
  • Let daarbij op eventuele Romeinse cijfers
  • Vb: ijzer(III)chloride
  • Vb: aluminiumoxide
  • Vb: fluoriet ( = calciumfluoride)

Slide 12 - Slide

Metalen (het + deeltje)

Slide 13 - Slide

Enkelvoudige niet-metaaldeeltjes (het - deeltje) krijgen de uitgang -ide

Slide 14 - Slide

Samengestelde ionen

Slide 15 - Slide

De naam van een zout
de naam van een zout geef je door de naam van het positieve ion en de naam van het negatieve ion aan elkaar te plakken

Al2O3 heet dus aluminiumoxide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Verhoudingsformule zouten
Een verbinding van ionen (geladen deeltjes)= een zout
een zout bestaat uit een metaal en een niet metaal
Verhouding:
  1. Schrijf de naam van het zout op
  2. Zet de symbolen van de ionen tussen haakjes achter elkaar
  3. Maak de + en - lading kloppen

Slide 18 - Slide

 Opstellen verhoudingsformule van een zout
(volg altijd het 3 stappenplan!)
  1. noteer de naam vh zout                                                       1) natriumoxide
  2. symbolen ionen tussen haakjes                                       2)   (Na+) (O2-)
  3. totale lading gelijk maken : kruizen van de ladingen          2            1                                                                                                                                       (Na)2(O)                                                                                                                                3)    Na2O(s)

Slide 19 - Slide

Lood(II)nitraat = Pb(NO3)2(s)
De lading van Pb is...
A
1+
B
2-
C
1-
D
2+

Slide 20 - Quiz

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn = kruizen van de ladingen
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 1:

  1. magnesiumchloride
  2.       Mg2+       Cl-     
  3.         2+             1-
  4.          1       :                                                                          
  5.   ( Mg) 1  ( Cl )2                                                          
  6.   Mg Cl 2

Slide 21 - Slide

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn = kruizen van de ladingen
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 2:

  1. natriumsulfide
  2.       Na+       S2-     
  3.         1+             2-
  4.         2       :      1                                                                    
  5.   ( Na)2 (S )                                                    
  6.          Na2 S 

Slide 22 - Slide

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn = kruizen van de ladingen
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 3:

  1. ijzer(III)bromide
  2.       Fe3+       Br-     
  3.         3+             1-
  4.         1       :     3                                                                    
  5.   ( Fe)1 (Br )3                                                     
  6.          Fe Br3  

Slide 23 - Slide

vergelijking oplossen zout 

  • stevige ion-binding wordt verbroken

  • ionen verlaten hun vaste plaats, drijven los rond omringt door watermoleculen

Slide 24 - Slide

vergelijking oplossen van zout

NaCl (s) --> Na+ (aq)  +  Cl- (aq)

  • voor de pijl: verhoudingsformule vaste zout
  • na de pijl: de losse ionen
  • kloppende maken: verhouding voor- en na de pijl gelijk

Slide 25 - Slide

vergelijking oplossen van zout
  • voor de pijl: verhoudingsformule vaste zout
  • na de pijl: de losse ionen
  • kloppende maken: verhouding voor- en na de pijl gelijk

magnesiumchloride:  MgCl2 (s) --> Mg2+ (aq)  +  2 Cl- (aq)
ijzer(III)bromide:  FeBr3 (s) --> Fe3+ (aq)  +  3 Br- (aq)

Slide 26 - Slide

vergelijking indampen van zout

  Na+ (aq)  +  Cl- (aq)  --> Na+Cl- (s)

indampen is het omgekeerde van oplossen

  • voor de pijl: de losse ionen 
  • na de pijl: verhoudingsformule vaste zout
  • kloppende maken: verhouding voor- en na de pijl gelijk

Slide 27 - Slide

vergelijking indampen van zout
  • voor de pijl: de losse ionen
  • na de pijl: verhoudingsformule vaste zout 
  • kloppende maken: verhouding voor- en na de pijl gelijk

natriumsulfide-oplossing:  2 Na+ (aq)  +  S2-(aq)--> Na2 S (s)  ijzer(II)fluoride-oplossing:   Fe2+ (aq)  +  2 F- (aq)  --> FeF2 (s)

Slide 28 - Slide

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn
  5. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 2:

  1. aluminiumsulfaat
  2.       Al3+       SO42-     
  3.         3+             2-
  4.         2       :       3                                                               
  5.    Al2 ( SO4 )3  

Slide 29 - Slide

Wat is de lading van het chroom-ion in het zout:



CrCl3
1. Bestaat uit chroom-ion en chloride-ion
2. Cr??  en
3.  ....       :       3
    .....       :       3 x 1 = 3-
dus moet Cr wel 3+ zijn .. anders is de netto lading niet gelijk aan 0.

 
Cl

Slide 30 - Slide

Toepassingen neerslagreacties

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Welke zoutoplossing is geschikt om koper(II)ionen te verwijderen uit een oplossing? (Gebruik SD 8.4d)
A
Zilverchloride-oplossing
B
IJzer(II)sulfide-oplossing
C
Natronloog (natriumhydroxide-opl)
D
Natriumnitraat-oplossing

Slide 36 - Quiz

Uitleg quizvraag
A) zilverchloride is een slecht oplosbaar zout, dus dit kun je niet als oplossing toevoegen.
B) het sulfide-ion is wel geschikt, maar het ijzer(II)-ion is ongeschikt als tegenion. Ook ijzer(II)sulfide is een slecht oplosbaar zout.
C) het hydroxide-ion geeft neerslag met het koper(II)-ion. Het natrium-ion is een geschikt tegenion; natriumhydroxide is een goed oplosbaar zout.
D) het nitraat-ion geeft geen neerslag met het koper(II)-ion.

Slide 37 - Slide

Welke zoutoplossing is geschikt om kwik(I)ionen te verwijderen uit een oplossing? (Gebruik SD 8.4d)
A
Kaliumchloride-oplossing
B
Natriumnitraat-oplossing
C
Magnesiumnitraat-oplossing
D
Zilverchloride-oplossing

Slide 38 - Quiz

Uitleg quizvraag
A) het chloride-ion geeft neerslag met het kwik(I)-ion. Het kalium-ion is een geschikt tegenion; kaliumchloride is een goed oplosbaar zout.
B) het nitraat-ion geeft geen neerslag met het koper(II)-ion. 
C) het nitraat-ion geeft geen neerslag met het koper(II)-ion. 
D) zilverchloride is een slecht oplosbaar zout, dus dit kun je niet als oplossing toevoegen.

Slide 39 - Slide

Toepassing 2: zout maken
Gevraagd: zilverchloride

1. Zilver-ionen en chloride-ionen samenvoegen geeft het zout zilverchloride.
2. Kies voor zowel de zilver-ionen als voor de chloride-ionen een tegenion wat niet voor een neerslag zorgt. Bijv. zilvernitraat-oplossing en natriumchloride-oplossing.
3. Neerslag filtreren: je hebt je zout zilverchloride.
(4. Indampen van het filtraat levert je natriumchloride op.)

Slide 40 - Slide

Welke twee zoutoplossingen kun je samenvoegen om calciumcarbonaat te krijgen?
A
calciumchloride-opl + zinkcarbonaat-opl
B
calciumfluoride-opl + kaliumcarbonaat-opl
C
calciumchloride-opl + natriumcarbonaat-opl
D
calciumnitraat-opl + ijzer(II)carbonaat-opl

Slide 41 - Quiz

Uitleg quizvraag
A) zinkcarbonaat is een slecht oplosbaar zout.
B) calciumfluoride is een slecht oplosbaar zout.
C) calcium- en carbonaat-ionen vormen neerslag. Natrium- en chloride-ionen blijven in oplossing.
D) ijzer(II)carbonaat is een slecht oplosbaar zout.

Slide 42 - Slide

Een pot magnesiumchloride is mogelijk vervuild met bariumchloride. Welk zout kun je gebruiken om te achterhalen of de pot vervuild is met bariumchloride.
A
natriumfosfaat
B
ammoniumsulfaat
C
lood(II)sulfaat
D
kaliumhydroxide

Slide 43 - Quiz

Uitleg quizvraag
A) fosfaat-ionen geven neerslag met zowel magnesium- als bariumionen
B) sulfaat-ionen geven alleen neerslag met barium-ionen. Ammoniumsulfaat is een goed oplosbaar zout.
C) sulfaat-ionen geven alleen neerslag met barium-ionen, maar lood(II)sulfaat is een slecht oplosbaar zout.
D) hydroxide-ionen geven alleen neerslag met magnesium-ionen. Maar je wilt juist de barium-ionen aantonen als ze er zijn, niet de magnesium-ionen.

Slide 44 - Slide

Zouten
geef aan wat je onthouden hebt

Slide 45 - Mind map