Examenvoorbereiding 4EO

Examenvoorbereiding 4EO
ECONOMIE
1 / 40
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Examenvoorbereiding 4EO
ECONOMIE

Slide 1 - Slide

Welke instantie bemiddelt in Nederland tussen vragers en aanbieders van werk?
A
CBS-werkbedrijf
B
FTE-werkbedrijf
C
NIBUD-werkbedrijf
D
UWV-werkbedrijf

Slide 2 - Quiz

Een van de grootste kosten van een is de waardevermindering van een auto. Hoe noem je deze kosten?
A
afschrijving
B
bijschrijving
C
inschrijving
D
overschrijving

Slide 3 - Quiz

Met welke formule bereken je het inkomen per hoofd van de bevolking van een land?
A
Aantal inwoners x totaal inkomen
B
Aantal inwoners / totaal inkomen
C
Totaal inkomen x gemiddeld aantal inwoners
D
Totaal inkomen / aantal inwoners

Slide 4 - Quiz

Een lampenwinkel koopt lampen in voor €30 per stuk, de brutowinstopslag is 40% en de btw bedraagt 21%. Wat is de consumentenprijs?
A
€ 30,00
B
€ 42,00
C
€ 36,60
D
€ 50,82

Slide 5 - Quiz

Tot welke geldsoort worden munten gerekend?
A
tot chartaal geld
B
tot direct geld
C
tot giraal geld
D
tot indirect geld

Slide 6 - Quiz

De productie in een land verdelen we in vier productiesectoren. Tot welke productiesector hoort de bouw?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste definitie van het economische begrip 'ruilvoet'?
A
De verhouding tussen de prijzen van export- en importgoederen
B
De prijs van een product op de markt
C
Een maatstaf voor de winstgevendheid van een bedrijf
D
Een index die de koopkracht van consumenten meet

Slide 8 - Quiz

Op welke manier kan de Nederlandse overheid de Nederlandse export stimuleren?
A
door een exportheffing
B
door een exportquote
C
door een exportsubsidie
D
door een exportvolume

Slide 9 - Quiz

Stel dat de exportprijs van koffie uit Guatemala daalt en de importprijzen voor Guatemala niet veranderen. Wat zal er dan gebeuren met de ruilvoet van Guatemala?
A
De ruilvoet zal gelijk blijven
B
De ruilvoet zal verbeteren
C
De ruilvoet zal verslechteren

Slide 10 - Quiz

Valt de reparatie van je scooter onder vaste lasten, variabele lasten, incidentele uitgaven of spaardoelen?
A
Incidentele uitgaven
B
Spaardoelen
C
Vaste lasten
D
Variabele lasten

Slide 11 - Quiz

Wat wordt bedoeld met deflatie?
A
Een daling van het algemeen prijsniveau
B
Een daling van de werkloosheid
C
Een stijging van het algemeen prijsniveau
D
Een toename van de geldhoeveelheid

Slide 12 - Quiz

Uit welke twee onderdelen bestaat de consumentenprijs?
A
verkoopprijs en brutowinstmarge
B
verkoopprijs en BTW
C
inkoopprijs en brutowinstmarge
D
inkoopprijs en BTW

Slide 13 - Quiz

In welke regel staan uitsluitend voorbeelden van bedrijfskosten?
A
btw, huisvesting, verzekeringen
B
btw, inkoopwaarde, personeelskosten
C
energiekosten, inkoopwaarde, personeelskosten
D
energiekosten, huisvesting, verzekeringen

Slide 14 - Quiz

Jason heeft zijn auto, een VW Golf, twee jaar geleden nieuw gekocht voor € 37.500. Hij verwacht er nog 5 jaar in te rijden en hem dan te verkopen voor € 10.000. Daarna wil hij een VW Polo kopen voor € 20.000. Hoeveel moet Jason per maand reserveren om over 5 jaar de VW Polo te kunnen kopen?
A
€ 119,05
B
€ 166,67
C
€ 333,34
D
€ 458,34

Slide 15 - Quiz

In maart 2023 was het aantal officiële werklozen 30.000 hoger dan in de maand ervoor. Het aantal WW-uitkeringen ging maar met 3.000 omhoog. Waardoor was de stijging van het aantal WW-uitkeringen lager dan de stijging van het aantal officiële werklozen?
A
De meeste werklozen hadden een deeltijd baan
B
De vraag naar arbeid nam in maart 2023 fors toe
C
Een groot aantal werklozen had zich niet ingeschreven bij het UWV
D
Niet iedereen die werkloos werd, had recht op een WW-uitkering

Slide 16 - Quiz

Het aantal reiswinkels in Nederland neemt snel af. In 2005 waren het er nog ruim 2.100. In 2023 zijn er nog maar 1.260 over. Men voorspelt dat er in 2030 nog maar 750 reiswinkels over zullen zijn. De 1.260 overgebleven reiswinkels verkochten vorig jaar evenveel reizen als de 2.100 reiswinkels in 2005. Wat is er met de afzet van de reiswinkels gebeurd?
A
De afzet per reiswinkel is afgenomen
B
De afzet per reiswinkel is gelijk gebleven
C
De afzet per reiswinkel is toegenomen

Slide 17 - Quiz

Wat wordt verstaan onder het economische begrip schaarste?
A
Schaarse producten zijn schaars
B
Voor schaarse producten zijn grondstoffen gebruikt
C
Schaarse producten zijn alleen online verkrijgbaar
D
Voor schaarse producten zijn productiefactoren gebruikt

Slide 18 - Quiz

Wat wordt in de economie bedoeld met het begrip 'monocultuur'?
A
Een economie die afhankelijk is van één product.
B
Een economie die niet gericht is op export.
C
Een economie met diverse producten en diensten.
D
Een economie met een hoge werkloosheid.

Slide 19 - Quiz

De vraag naar Nederlandse appels en tomaten uit Rusland is het afgelopen jaar flink gedaald. Wat is hiervan het gevolg voor de Nederlandse markt van appels en tomaten?
A
Het aanbod blijft gelijk en de prijs daalt
B
Het aanbod stijgt en de prijs daalt
C
Het aanbod daalt en de prijs stijgt
D
Het aanbod blijft gelijk en de prijs stijgt

Slide 20 - Quiz

Litouwen is in 2004 toegetreden tot de Europese Unie (EU). De nationale munt van Litouwen is de litas. In 2015 trad Litouwen toe tot de Europese Monetaire Unie (EMU). Welke bewering over Litouwen is juist?
A
Litouwen verlaat de EU en wordt lid van de EMU
B
De wisselkoers van de litas daalt ten opzichte van de euro
C
De euro is het wettige betaalmiddel in Litouwen
D
De litas blijft het wettige betaalmiddel in Litouwen

Slide 21 - Quiz

Art, 22 jaar en afkomstig uit Litouwen, is in 2012 naar Nederland verhuisd om hier werk te zoeken.
A
Binnen de EU geldt vrij verkeer van diensten
B
Binnen de EU geldt vrij verkeer van kapitaal
C
Binnen de EU geldt vrij verkeer van goederen
D
Binnen de EU geldt vrij verkeer van personen

Slide 22 - Quiz

Door de economische crisis en de bezuinigen die de regering doorvoert, is er op de arbeidsmarkt sprake van relatief veel aanbod van arbeid. Wie zijn de aanbieders van arbeid?
A
werkzoekenden
B
werkenden
C
bedrijven en overheid
D
werkzoekenden en werkenden

Slide 23 - Quiz

In vergelijking met andere landen is Nederland een rijk land. Maar niet iedereen in Nederland is even welvarend. Wat wordt verstaan onder welvaart?
A
De mate waarin men in de behoefte kan voorzien
B
Een hoog bruto inkomen
C
Een hoog netto inkomen
D
Het inkomen per hoofd van de bevolking

Slide 24 - Quiz

Als er veel aanbod van arbeid is in verhouding tot de vraag, spreken we van...
A
een grote arbeidsmarkt
B
een ruime arbeidsmarkt
C
een kleine arbeidsmarkt
D
een krappe arbeidsmarkt

Slide 25 - Quiz

Wat wordt bedoeld met het begrip 'BBP'?
A
Buitenlands Bruto Product
B
Bruto Buitenlands Product
C
Bruto Binnenlands Product
D
Buitenlandse Bruto Productie

Slide 26 - Quiz

Wat is de wet van vraag en aanbod?
A
De prijs daalt als de vraag stijgt
B
De prijs daalt als het aanbod stijgt
C
De prijs stijgt als het aanbod stijgt
D
De prijs stijgt als de vraag stijgt

Slide 27 - Quiz

Een artikel kostte eerst € 225 en wordt verhoogd naar € 300. Wat is de procentuele verhoging?
A
25%
B
30,4%
C
33,3%
D
35,6%

Slide 28 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van een monopolist?
A
Maximaliseren van winst
B
Minimaliseren van prijzen
C
Maximaliseren van consumentenvoordeel
D
Bevorderen van concurrentie

Slide 29 - Quiz

Sahar is een enthousiaste koopjesjager. Deze maand heeft zij online drie leuke aanbiedingen gekocht. Een nieuwe televisie, een fitnessapparaat en een weekend Disneyland in Parijs. In welke categorie vallen de aankopen van deze drie aanbiedingen?
A
in dagelijkse uitgaven
B
in verborgen uitgaven
C
in vaste uitgaven
D
in incidentele uitgaven

Slide 30 - Quiz

De Olympische Spelen van 2016 werden gehouden in Rio de Janeiro Brazilië. De totale kosten voor dit evenement kwamen uit op € 20,1 miljard. Hoe schrijf je dat eigenlijk voluit?
A
€ 20.100.000
B
€ 20.100.000.000
C
€ 20.100.000.000.000
D
€ 20.100.000.000.000.000

Slide 31 - Quiz

Het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) publiceert al jarenlang gegevens over zakgeld aan jongeren. Eric vergelijkt zijn zakgeld met het gemiddelde zakgeld van zijn leeftijdgenoten. Van welke functie van geld is sprake bij Eric?
A
rekenmiddel
B
ruilmiddel
C
spaarmiddel

Slide 32 - Quiz

In de crisisjaren 2008 tot 2015 zijn er in de bouw ruim 80.000 arbeidsjaren verloren gegaan. Wat verstaan we onder een arbeidsjaar?
A
Een arbeidsjaar is een deeltijdbaan
B
Een arbeidsjaar is een flexibele baan
C
Een arbeidsjaar is een tijdelijke baan
D
Een arbeidsjaar is een voltijdbaan

Slide 33 - Quiz

In de laatste tien jaren zijn de lonen in China sterk gestegen. In welke situatie op de arbeidsmarkt zullen de lonen stijgen?
A
Als het aanbod van arbeid meer stijgt dan de vraag naar arbeid stijgt
B
Als het aanbod van arbeid minder daalt dan de vraag naar arbeid daalt
C
Als het aanbod van arbeid minder stijgt dan de vraag naar arbeid stijgt

Slide 34 - Quiz

In Amsterdam is de schoonmaakster steeds vaker een vrouw afkomstig uit arme streken van Zuid-Amerika. Ver van huis verdienen deze moeders met schoonmaken een inkomen voor hun gezin.
Waarvan is deze arbeidsemigratie een gevolg?
A
Van welvaartsverschillen tussen rijke en arme landen
B
Van welvaartsverschillen tussen rijke landen
C
Van welvaartsverschillen tussen arme landen

Slide 35 - Quiz

In een krantenartikel staat dat de uitgaven door huishoudens aan huisvesting, water en energie in 2023 toenamen van 27% naar 31% van het netto-inkomen, terwijl het netto-inkomen gelijk bleef. Hoeveel procent stegen in 2023 de uitgaven door huishoudens aan huisvesting, energie en water ten opzichte van het netto-inkomen?
A
met vier procent
B
met minder dan vier procent
C
met meer dan vier procent

Slide 36 - Quiz

In 2023 daalde de koers van het Engelse pond ten opzichte van de euro. Worden in dit geval Nederlandse exportproducten in het Verenigd Koninkrijk (VK) duurder of goedkoper door deze koersdaling
A
Nederlandse producten worden duurder, omdat het VK meer ponden moet betalen voor een euro
B
Nederlandse producten worden duurder, omdat het VK minder ponden moet betalen voor een euro
C
Nederlandse producten worden goedkoper, omdat het VK meer ponden moet betalen voor een euro
D
Nederlandse producten worden goedkoper, omdat het VK minder ponden moet betalen voor een euro

Slide 37 - Quiz

Nick gebruikt een deel van zijn loon voor de betaling van de jaarlijkse contributie van € 80 aan de sportvereniging.

Welke functie heeft het geld bij de betaling van de contributie?
A
spaarmiddel
B
rekenmiddel
C
ruilmiddel

Slide 38 - Quiz

De ECB heeft als belangrijkste doelstelling het streven naar stabiele prijzen (maximaal 2% inflatie).

Wat is een andere taak van de ECB in Europa?
A
Bij de ECB kun je binnen Europa geld pinnen.
B
Bij de ECB kunnen producenten geld lenen.
C
De ECB regelt de uitgifte van bankbiljetten binnen Europa.
D
De ECB zorgt voor kredietverlening aan consumenten.

Slide 39 - Quiz

Waarom is prijsstabiliteit zo belangrijk voor de consumenten binnen de Europese Unie (EU)?
A
Een hoge inflatie leidt tot hoge besparingen.
B
Een hoge inflatie leidt tot hoge investeringen
C
Een hoge inflatie leidt tot koopkrachtverlies.
D
Een hoge inflatie leidt tot loonverlies.

Slide 40 - Quiz