WW 3 - Herhaling H1

Havo 5
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Havo 5

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
• verklaren dat mensen kiezen tussen werk en vrije tijd bij hun streven naar welvaart.
• het gevolg van deze keuze voor het inkomen uitleggen.
• het verschil verklaren tussen het meten in arbeidsjaren en in personen.
• de p/a-ratio berekenen.
• verschillen in statistieken aflezen over keuzes voor minder of meer werken, korter of langer werken.
• verklaren waarom in Nederland veel in deeltijdarbeid wordt gewerkt.
• de bruto participatiegraad en de netto participatiegraad berekenen.





Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Terugblik
  • Huiswerkcheck
  • Nakijken met nakijkboekje
Huiswerk was:
Alle leerlijnen:
maken 1.7 t/m 1.10

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Begeleid oefenen - inloggen

Samen oefenen stof H1

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Welke omschrijving van beroepsbevolking is niet juist?
A
Werknemers, zelfstandigen en werklozen.
B
Alleen mensen met een beroep horen bij de beroepsbevolking.
C
De personen die willen, kunnen en mogen werken.
D
Werkzame en werkloze beroepsbevolking.

Slide 5 - Quiz

De beroepsbevolking bestaat ook uit (de geregistreerde) werklozen.

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 2e druk, vraag 1.12
B
Beroepsbevolking = aanbod van arbeid

Werkenden + werklozen

De beroepsbevolking bestaat ook uit (geregistreerde) werklozen.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Welk antwoord is juist?
De netto-participatiegraad stijgt als:
A
fulltimers in deeltijd gaan werken.
B
meer mensen ervoor kiezen om te stoppen met werken.
C
de vergrijzing van de bevolking afneemt.
D
meer werklozen een baan vinden.

Slide 7 - Quiz

Het zit hem in het feit dat niet iedereen die deel uitmaakt van de potentiële beroepsbevolking ook deel uitmaakt van de beroepsbevolking.
De participatiegraad stijgt als de beroepsbevolking meer stijgt dan de potentiële beroepsbevolking.
Door de AOW-leeftijd te verlagen daalt de potentiële beroepsbevolking meer dan de beroepsbevolking, dus stijgt de participatiegraad.

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 2e druk, vraag 1.13
D

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat bedraagt de bruto participatiegraad?
A
66%
B
75%
C
50%.
D
69%

Slide 9 - Quiz

(6.000.000 / 8.000.000) x 100% = 75%

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 2e druk, vraag 1.14
Wat bedraagt de netto-participatiegraad?
A
66%
B
75%
C
50%.
D
69%

Slide 10 - Quiz

((6.000.000 - 500.000) / 8.000.000) x 100% = 69%

werkzame beroepsbevolking / potentiële beroepsbevolking x 100%

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 2e druk, vraag 1.15
Van een land is het volgende gegeven: De p/a-ratio is:
A
1,1
B
1,2
C
1,3
D
1,8

Slide 11 - Quiz

P/a-ratio bereken je door aantal werkzame personen te delen door het aantal arbeidsjaren. Er werken 6.000.000 - 500.000 = 5.500.000 mensen. Er zijn 5.000.000 arbeidsjaren. P/a-ratio is dus 5.500.000 / 5.000.000 = 1,1

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 2e druk, vraag 1.16
Zelfstandig werken
Werk zelfstandig aan de opdrachten en stel een vraag als je er niet uitkomt.
Huiswerk:
1.17 + 1.18

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Evaluatie
• verklaren dat mensen kiezen tussen werk en vrije tijd bij hun streven naar welvaart.
• het gevolg van deze keuze voor het inkomen uitleggen.
• het verschil verklaren tussen het meten in arbeidsjaren en in personen.
• de p/a-ratio berekenen.
• verschillen in statistieken aflezen over keuzes voor minder of meer werken, korter of langer werken.
• verklaren waarom in Nederland veel in deeltijdarbeid wordt gewerkt.
• de bruto participatiegraad en de netto participatiegraad berekenen.





Slide 13 - Slide

This item has no instructions