adverbe adjectif

Een bijwoord zegt iets over:
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord
D
Een onwelvoeglijk voornaamzetsel
1 / 15
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Een bijwoord zegt iets over:
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord
D
Een onwelvoeglijk voornaamzetsel

Slide 1 - Quiz

Maak van "vrai" een bijwoord.
A
vraiment
B
vrai
C
vraiement
D
vraisement

Slide 2 - Quiz

Bijwoord van:
mauvais
A
mauvaisement
B
mauvaisment
C
maul
D
mal

Slide 3 - Quiz

Naturellement, il se lave tous les jours.

Het bijwoord zegt hier iets over....
A
een zin
B
een werkwoord
C
een bijvoeglijk naamwoord
D
een ander bijwoord

Slide 4 - Quiz

Welk woord is géén bijwoord?
A
rapidement
B
bien
C
gratuit
D
longtemps

Slide 5 - Quiz

Wat is het bijwoord van bon?
A
bien
B
bonnement
C
bonment
D
bienment

Slide 6 - Quiz

Bijwoord van heureux
A
Heureuxment
B
Heureusement
C
Heurment
D
Heureuxes

Slide 7 - Quiz

Een bijwoord zegt iets over:
A
een werkwoord
B
een bijwoord
C
een bijvoeglijk naamwoord
D
alle drie

Slide 8 - Quiz

Hoe maak je een bijwoord?
A
Maak je niet de vorm bestaat al
B
-ment achter een bijv. nw
C
-ment achter een heel w.w zetten
D
-ment zetten achter een z.n.w

Slide 9 - Quiz

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 10 - Quiz

Wat is het bijwoord?
A
bien
B
bon

Slide 11 - Quiz

Wat is het bijwoord van snel?
A
rapide
B
rapidement
C
vite
D
vitesse

Slide 12 - Quiz

intélligent wordt als bijwoord :
A
Intélligemment
B
intéligentement

Slide 13 - Quiz

Wel of geen bijwoord?

Je suis ..
A
calme
B
calmement

Slide 14 - Quiz

Wel of geen bijwoord?

La robe coûte ..
A
chère
B
chèrement

Slide 15 - Quiz