Taalkundig ontleden Talent H5

Taalkundig ontleden Talent H5
MH1
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taalkundig ontleden Talent H5
MH1

Slide 1 - Slide

Taalkundig ontleden
Welke woordsoorten hebben we tot nu toe behandeld?

lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
werkwoord
telwoord

Slide 2 - Slide

Welk lidwoord kan ook als een andere woordsoort in een zin voorkomen?
A
de
B
het
C
een

Slide 3 - Quiz

Hoe kan je een zelfstandig naamwoord in een zin herkennen?

Slide 4 - Open question

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
bamboe
B
groene
C
fijne
D
stevige

Slide 5 - Quiz

Leg uit! Wat is het verschil tussen een hoofdtelwoord en een rangtelwoord?

Slide 6 - Open question

Wat doe je als je twijfelt of een woord een werkwoord is?
A
Je maakt het langer
B
Je zet het in de verleden tijd
C
Je gaat het woord vervoegen
D
Je maakt er een meervoud van

Slide 7 - Quiz

Leerdoelen deze week
Na deze les kunnen jullie ...

  • het persoonlijk voornaamwoord benoemen;
  • het bezittelijk voornaamwoord benoemen.

Slide 8 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst meestal naar één of meer personen of dingen. Het staat ook vaak in de plaats van een zelfstandig naamwoord.

Richard kan heel goed voetballen. Hij speelt in het eerste.
Ze spelen elke zondag. Het is voor hem een feestje.

Slide 9 - Slide

Twee vormen
Het persoonlijk voornaamwoord kent twee vormen:

Onderwerpsvorm en voorwerpsvorm

De vorm hangt van de zin af.
Hij speelt vaak met jullie samen.
Hij = ond.    jullie. voorw.

Slide 10 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
  • Het persoonlijk voornaamwoord kan twee vormen hebben. Onderwerpsvorm en voorwerpsvorm.
  • Ze hebben een getal (1e persoon, 2e persoon, 3e persoon).
  • Ze zijn in enkelvoud of in meervoud.

Bekijk het filmpje in hoofdstuk 5.7 over het persoonlijk voornaamwoord.


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan. Het geeft aan van wie iets is.

Het is zijn voetbal.
Haar vader is jarig.
Is dat uw horloge?
Was het gezellig op jouw feestje?
Mijn zus heeft jouw broer gesproken op ons schoolfeest.

Slide 13 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Tussen het bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord kunnen nog andere woorden staan. 

Bijvoorbeeld: bijvoeglijk naamwoord.
Zijn lieve hond.

Of een telwoord.
Het is zijn vierde goal van deze wedstrijd.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Het is mijn eerste dag met hem op school.

A
mijn
B
hem

Slide 16 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Geeft u vaak snoep aan uw kinderen?
A
u
B
uw

Slide 17 - Quiz

Is mij onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

De postbode geeft mij een brief.
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 18 - Quiz

Is het persoonlijk voornaamwoord goed geschreven?

Ik geef hun een bloem.
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Is het tweede bezittelijk voornaamwoord goed of fout? Leg ook uit.
Mijn opa heeft u opa nog gekend.

Slide 20 - Open question

Leg het verschil uit tussen de onderwerpsvorm en de voorwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord.

Slide 21 - Open question

Begrijpen jullie de lesstof en kunnen jullie hiermee aan de slag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Opdrachten
Om de lesstof te oefenen gaan jullie de volgende opdrachten maken:

H5.7: 1, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 12, 14, 18

Ben je klaar? Dan ga je leren voor de toets of oefenen met Versterk Jezelf via de online methode (H2, 4 en 5).

Slide 23 - Slide